ECLI:NL:GHAMS:2020:3916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
23-000963-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne invoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet. De tenlastelegging betrof de invoer van ongeveer 1.088,3 gram cocaïne op 31 december 2019 te Schiphol. De verdachte werd beschuldigd van het opwachten van een drugskoerier en het begeleiden van deze koerier naar zijn auto, waarbij hij zich beschikbaar hield als vervoerder van de drugskoerier. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen plannen heeft gemaakt om een koerier met cocaïne naar Nederland te laten reizen en dat hij op de luchthaven Schiphol de koerier en de bijbehorende koffer met drugs heeft afgehaald. Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder een beroep op bewijsuitsluiting wegens vormverzuim, verworpen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de voorgeschiedenis van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000963-20
datum uitspraak: 22 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-001182-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Vught te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1088,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op 31 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1088,3 gram cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte:
- de drugskoerier op Schiphol opgewacht en/of
- ( vervolgens) contact gemaakt met de drugskoerier en deze naar zijn auto begeleid/gebracht en/of
- zich beschikbaar gehouden als vervoerder van de drugskoerier;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Verweer met betrekking tot de bewijsgaring

De raadsman heeft gesteld dat zich in het opsporingsonderzoek een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan, hierin bestaande dat de verdachte is staande gehouden, zonder dat er jegens hem sprake was van redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Om die reden dient het aantreffen van drugs dat op de staande houding volgde, van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof overweegt dat van de verdediging mag worden verlangd, als zij een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De eerste factor is “het belang dat het geschonden voorschrift dient”. De tweede factor is “de ernst van het verzuim”. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). De raadsman heeft weliswaar bewijsuitsluiting bepleit – zonder zich uitdrukkelijk rekenschap te geven van de gevallen waarin dit rechtsgevolg in aanmerking kan komen volgens HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5322 – maar heeft dit betoog op de terechtzitting in hoger beroep niet gemotiveerd aan de hand van voormelde factoren. Het betoog van de raadsman blijft daarom verder onbesproken.

Bewijsvoering

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van de tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van en dus evenmin opzet heeft gehad op de invoer van harddrugs van koerier [koerier].
Het hof overweegt als volgt.
Redengevende feiten en omstandigheden
De verdachte bevond zich samen met een andere man op 31 december 2019 vanaf ongeveer 11.07 uur op de luchthaven Schiphol. [1] Omstreeks 12.00 uur stonden deze twee mannen te wachten in aankomsthal 4. [2] Om 12.24 uur kwam Emon E. [koerier] door de schuifdeuren van terminal 4 [het hof begrijpt: aankomsthal 4] gelopen. [3] [koerier] was in het bezit van een grote zwarte rolkoffer. De verdachte en zijn metgezel maakten om 12.25 uur contact met [koerier]. Daarop volgde een innige omhelzing tussen [koerier], de verdachte en zijn metgezel; zij waren zeer vrolijk. [koerier] begroette vervolgens enkele meters verder een vrouw. Op dat moment oogden de verdachte en zijn metgezel nerveus en keken zeer oplettend om zich heen. De metgezel van de verdachte liep daarna richting [café]. De verdachte en [koerier] liepen in versnelde pas in de richting van de Walkway Schiphol Plaza. Daarbij voerde [koerier] de zwarte rolkoffer (nog) met zich. Even later liepen de verdachte en [koerier] met gebruikmaking van de op de luchthaven aanwezige loopbanden richting de parkeergarages. Daarbij trok de verdachte de rolkoffer die [koerier] eerst bij zich droeg achter zich aan. Het is de Koninklijke Marechaussee (KMar) ambtshalve bekend dat een afhaler [van, naar het hof begrijpt, een drugskoerier] vaak een koffer overneemt om controle te houden op de in de koffer vervoerde drugs. Vervolgens liepen de twee mannen, nog altijd in versnelde pas, naar de ingang van de parkeergarage. Op het parkeerdek liepen zij – onverkort in versnelde pas – richting een voertuig met kenteken [kenteken]. Daarop werd de zwarte rolkoffer in de achterbak van het voertuig geplaatst en maakte de verdachte aanstalten om aan de bestuurderszijde in het voertuig plaats te nemen en [koerier] aan de bijrijderszijde. Vervolgens zijn beide mannen staande gehouden door [verbalisant 1], wachtmeester bij de KMar. [koerier] verklaarde daarop dat hij van Aruba naar Nederland was gekomen. Bij het openen van de achterklep van het voertuig werd door [verbalisant 1] en zijn collega [verbalisant 2] de eerdergenoemde rolkoffer aangetroffen. [koerier] verklaarde dat de koffer en alles wat daar in zat van hem was. [4] Bij onderzoek is gebleken dat zich in de wanden van de rolkoffer twee sealbags bevonden, waarin een witte substantie zat. De substantie uit beide sealbags bleek in totaal 1.088,33 gram (netto) te wegen. Uit iedere sealbag is een representatief monster genomen om ter analyse naar het Douane Laboratorium te worden overgebracht. [5] Uit onderzoek van het Douane Laboratorium bleek dat dat elk van deze monsters cocaïne bevatte. [6] De verdachte en [koerier] zijn op 31 december 2019 om 12.56 uur aangehouden. [7] Om de rolkoffer zat een bagagelabel met daarop “[label]”. [8] Vluchtennummers van de luchtvaartmaatschappij [luchtvaartmaatschappij 1] beginnen met de letters ‘[letters]’. [9]
De verdachte had bij zijn aanhouding een telefoontoestel van het merk en type Samsung SM-A105FN, bij zich. [10] De verdachte heeft verklaard dat hij dit toestel 3 of 4 maanden in zijn bezit had. [11] Gebleken is dat in die telefoon een foto van een hoeveelheid cocaïne was opgeslagen, welke foto op 9 oktober 2019 met behulp van een Samsung SM-A105FN is gemaakt. Daarnaast is gebleken dat met de Samsung van de verdachte contact is onderhouden met iemand wiens nummer in dat toestel was opgeslagen onder ‘[naam 1]’. Daarbij heeft op 3 december 2019 de volgende WhatsApp-conversatie plaatsgevonden:
Verdachte: Kunnen we niet iets fixen ofzo? Mula dat we die daarzo naar Aruba sturen en dan met drie, vier barki een klein broer, je weet toch. Hebben we gelijk ons eigen ding. Iedereen komt easy bro, iedereen gooit die prijs omhoog. Dus als ik binnen haal gooi ik die prijs ook 28/29. Begrijp je, gewoon met de markt meegaan toch?
[naam 1]: Ja, tuurlijk tuurlijk. Die moeten we even kijken man, deze tijd is moeilijk man. Moela zo meenemen man. Als ik zo eentje tegen kom dan laat ik je het gelijk weten man (…) kijken wat we kunnen doen.
Verdachte: Een kleni.
Verdachte: Moeten we sture
Verdachte: Die beetje goed eruit zien.
Verdachte: Jaman sijn Arubanen wile slim spelen iemand heb se die prijs verteld
Verdachte: Pakte
Verdachte: Eerst
Verdachte: Voor
Verdachte: 24
Verdachte: 25
Verdachte: Nu se gooie
Verdachte: Prijse
(…)
Verdachte: K sou gewoon 25
(…)
Verdachte: Je doekoe sowieso
[naam 1]: Jatog
Het is de KMar bekend dat ‘Barki’ straattaal is voor honderd euro en ‘kleini’ voor ‘klant’. In het
Papiamento wordt het woord ‘Mula’ gebruikt om een drugskoerier mee aan te duiden. [12]
De verdachte heeft bevestigd dat hij in dit WhatsApp-gesprek met een Antilliaanse jongen serieus heeft
gesproken over het sturen van een koerier naar Aruba om op die manier over ‘eigen spul’ [het hof
begrijpt: een eigen, grote hoeveelheid cocaïne] te komen te beschikken. De bedragen van 28/29 zien naar zijn zeggen op de prijzen voor een gram cocaïne. [13]
Bij onderzoek aan de telefoon die [koerier] bij zijn aanhouding bij zich had is gebleken dat [koerier] via WhatsApp in het Papiaments contact heeft gehad met de gebruiker van een Arubaans telefoonnummer, waarvan de gebruiker als ‘[naam 2]’ in de telefoon was opgeslagen. Op 15 december 2019 heeft [koerier] van ‘[naam 2]’ het bericht gekregen: “Wij werken met mensen die helemaal zeker zijn. Daarom zeg ik je. Zeker dus [luchtvaartmaatschappij 1] (…). [luchtvaartmaatschappij 2] niet. Mij hebben ze staande gehouden toen ik kwam met [luchtvaartmaatschappij 2].” Op 18 december 2019 kreeg [koerier] van ‘[naam 2]’ het bericht: “(…) We kunnen geen ticket 5 dagen van te voren kopen (…). Ze worden daar aan de kant gezet. Dus als we het
donemoeten we het voor 30e en 31e gaan (…). Dan kan dat gaan lopen. Ik heb
[naam 3]daar laten kijken. Als hij mij zegt ja het is netjes laat ik je gelijk weten. Ik koop dan gelijk alles. Ik geef hem geld om daar 1 te kopen en de andere koopt hij hier”. Op 30 december 2019 stuurt [koerier] ‘[naam 2]’ om 21.39 uur het bericht: “Yow, ga jij mij zelf brengen”. Om 21.59 uur krijgt [koerier] van ‘[naam 2]’ het bericht: “He doe alles wat je mee neem in een tas en zak. Ik kom je halen. Kleed je aan”. Een minuut later stuurt [koerier] ‘[naam 2]’ het bericht: “Ik heb mijn spullen al opgevouwen. Breng dat ding [het hof begrijpt: de rolkoffer] zodat ik mijn spullen in leg broer”. Op 31 december 2019 om 01.16 stuurt ‘[naam 2]’ [koerier] het bericht: “Als ze je in NL vragen over je ticket zeg je tegen ze je hebt het online gekocht klaar”. Om 01.47 uur reageert [koerier] met: “Ja sowieso, je weet toch”.
Bij datzelfde onderzoek is gebleken dat [koerier] van 27 december 2019 tot en met 31 december 2019 via Whats App in het Papiaments contact heeft met de gebruiker van het Nederlandse telefoonnummer +[nummer]. Op 30 december 2019 om 23.28 uur krijgt hij vanaf dat Nederlandse nummer een adres in Rotterdam en een afbeelding met daarop de verdachte toegestuurd. [14] Gebleken dat is zich in het telefoontoestel van de – in Rotterdam woonachtige – verdachte dezelfde foto bevond als die op 30 december 2019 naar [koerier] was gestuurd. [15]
[koerier] heeft tegenover de KMar verklaard dat hij de bewuste rolkoffer met de daarin verstopte cocaïne een dag voor zijn vertrek van een man op Aruba heeft gekregen, die hem te verstaan heeft gegeven niet te praten als er iets mis zou gaan. Toen [koerier] werd gevraagd wie de twee mannen en de vrouw waren door wie hij werd opgehaald reageerde hij met: “Ik bang. Ik ben kankerbang”. [16]
De verdachte is op 23 december 2019 aangehouden ter zake van het bezit van harddrugs en bleek toen 20,9 gram (bruto) cocaïne bij zich te hebben. [17]
Gevolgtrekkingen van het hof
De opgemelde vaststellingen, in onderlinge samenhang bezien, wettigen naar het oordeel van het hof redelijkerwijs geen andere conclusie dan dat de verdachte (i) samen met de Antilliaanse ‘[naam 1]’ plannen heeft gemaakt om vanuit Aruba een koerier met een hoeveelheid cocaïne naar Nederland te laten reizen, (ii) samen met (in ieder geval) een op Aruba verblijvende kompaan, met wie hij direct of indirect in contact gestaan móét hebben, ervoor heeft gezorgd dat uitvoering aan dat plan werd gegeven en (iii) op 31 december 2019 de koerier die zich voor de smokkel beschikbaar had gesteld – [koerier] – én de door hem meegevoerde koffer met drugs op Schiphol heeft afgehaald, teneinde het plan volledig te laten slagen.
Het hof is niet overtuigd door de op de terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op 31 december 2019 als snorder naar Schiphol was gereden om op verzoek van ene ‘[naam 4]’ een vriend van hem op te halen, dat hij niet wist dat [koerier] cocaïne met zich voerde en dat het WhatsApp-gesprek van 3 december 2019 volledig los moet worden gezien van deze zaak (naar het hof begrijpt: het ophalen van drugskoerier [koerier] op 31 december 2019). Daarbij is onder andere betrokken dat de verdachte over deze ‘[naam 4]’ geen enkel identificerend of contactgegeven heeft verstrekt, zodat zijn verklaring niet verifieerbaar is. Verder acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte zich voor € 30,00 aan benzinegeld bereid heeft verklaard om voor deze ‘[naam 4]’ – een jongen over wie de verdachte, behalve zijn voornaam en dat hij deze vaker in de buurt had zien lopen, niets wist (p. 30) – vanuit Rotterdam naar Schiphol af te reizen om daar iemand op te halen van wie hij tevoren niet wist wie het was of hoe deze eruit zag, teneinde die persoon vervolgens te vervoeren naar een de verdachte vooraf volledig onbekende bestemming. Bovendien laat de door de verdachte voorgespiegelde gang van zaken onverklaard hoe [koerier] over een foto van hem kon beschikken. De stelling van de verdachte dat de betreffende foto te vinden is geweest op zijn (afgeschermde) Instagram-account heeft geen handen en voeten gekregen, terwijl diens suggestie dat de foto ook kan hebben gediend als profielfoto van zijn WhatsApp-account door het onderzoek van de KMar is gefalsifieerd (p. 38).
Bij deze stand van zaken acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 31 december 2019 samen met (in ieder geval) een op Aruba verblijvend persoon en [koerier] opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne op Schiphol. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 december 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1.088,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte ingeval van een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van 1.088,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne. De hoeveelheid cocaïne was, zo kan uit uitlatingen van de verdachte worden opgemaakt, bestemd voor de handel en verdere verspreiding van deze voor de volksgezondheid schadelijke stof. Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de (georganiseerde) criminaliteit rondom verdovende middelen en – indirect – aan de strafbare feiten die worden begaan door gebruikers van harddrugs teneinde in hun verslaving te voorzien. Dit alles brengt naar het oordeel van het hof mee dat in deze zaak niet kan worden volstaan met oplegging van een andere dan een gevangenisstraf.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor de invoer van 1.000 tot 1.500 gram harddrugs een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 tot 12 maanden genoemd. In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij (a) blijkens het uittreksel uit de Arubaanse Justitiële Documentatie van 2 juli 2020 op 1 maart 2018 onherroepelijk tot een gevangenisstraf van 30 maanden is veroordeeld voor de invoer van cocaïne en (b) blijkens het uittreksel uit de Nederlandse Justitiële Documentatie van 30 juni 2020 op 12 september 2018 in Nederland onherroepelijk is veroordeeld voor het bezit van hoeveelheden cocaïne en heroïne. Gelet op deze justitiële voorgeschiedenis komt de door de raadsman bepleite gevangenisstraf volstrekt niet in beeld, terwijl in dat licht ook de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-1 STK GSM (19-124104-5);
-1 STK GSM (19-124104-6).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. N. van der Wijngaart en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2020.
mr. S. Bonset is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden van 5 januari 2020 met documentcode 2001041625.7564.AMB, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 41-47).
2.Proces-verbaal van 1 januari 2020 met nummer PL27RP/19-124104, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (p. 8-12).
3.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden van 5 januari 2020 met documentcode 2001041625.7564.AMB, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 41-47).
4.Proces-verbaal van 1 januari 2020 met nummer PL27RP/19-124104, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (p. 8-12).
5.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 31 december 2019 met nummer PL27RP/19-124101, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (p. 64-67).
6.Een deskundigenverslag, te weten een rapport met nummer 2 X 20 van de aan het Douane Laboratorium verbonden wetenschappelijk medewerker [naam 5], MSc van 6 januari 2020.
7.Proces-verbaal van 1 januari 2020 met nummer PL27RP/19-124104, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (p. 8-12).
8.Een geschrift, dat alleen is gebruikt in verband met de andere bewijsmiddelen, te weten een afdruk van een (foto van een) bagagelabel (p. 78).
9.De openbare bron op internet: https://[website].
10.Proces-verbaal van voorlopige analyse telecom [verdachte] van 4 januari 2020 met documentcode 20200104.1630.8665, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 36-40).
11.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 2 januari 2020 met nummer PL27RP/19-124104, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (p. 25-35).
12.Proces-verbaal van voorlopige analyse telecom [verdachte] van 4 januari 2020 met documentcode 20200104.1630.8665, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 36-40).
13.De verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2020.
14.Proces-verbaal van voorlopige analyse telecom van 5 januari 2020 met documentcode 20200106321901.7564, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 58-63).
15.Proces-verbaal van voorlopige analyse telecom [verdachte] van 4 januari 2020 met documentcode 20200104.1630.8665, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 36-40).
16.Proces-verbaal van verhoor van [koerier] van 1 januari 2020 met nummer PL27RP/19-124104, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 7] (p. 51-57).
17.Proces-verbaal van bevindingen van 8 januari 2020 met documentcode 20190108.1610.8665, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 48).