ECLI:NL:GHAMS:2020:3942

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
19/00800
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kostenvergoeding in bezwaarfase bij waterschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ontvanger van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van belanghebbende, [X], gegrond verklaard en de ontvanger veroordeeld tot vergoeding van proceskosten in verband met een bezwaar tegen een aanmaning tot betaling van waterschapsbelasting. De ontvanger had eerder aan belanghebbende een aanmaning gestuurd, waartegen bezwaar werd gemaakt door de gemachtigde [A]. De ontvanger had het verzoek om proceskosten afgewezen, omdat [A] als bewindvoerder optrad en volgens de ontvanger geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde echter dat [A] ook als professionele rechtsbijstandverlener kon worden aangemerkt en dat de kosten voor de rechtsbijstand in bezwaar vergoed dienden te worden. In hoger beroep heeft het Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het Hof oordeelde dat [A] niet als derde in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan worden beschouwd, omdat hij zowel als bewindvoerder als rechtsbijstandverlener optrad. Hierdoor was er geen recht op een proceskostenvergoeding. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 19/00800
22 december 2020
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ontvanger van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht,de ontvanger,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 18/6650 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
en
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft met dagtekening 3 juli 2018 aan belanghebbende een aanmaning verstuurd tot betaling van de waterschapsbelasting voor het jaar 2018. Voor het verzenden van de aanmaning zijn aan belanghebbende bij beschikking aanmaningskosten van € 7 in rekening gebracht (hierna: de Beschikking).
1.2.
Van de zijde van belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de Beschikking. Daarbij is tevens een verzoek gedaan tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Bij uitspraak van 24 september 2018 heeft de ontvanger het bezwaar gegrond verklaard, de aanmaningskosten ‘afgeboekt’ en het verzoek tot vergoeding van de hiervoor vermelde kosten afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 mei 2019 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’ dan wel ‘het Waterschap’):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarin het verzoek om proceskosten is afgewezen;
  • veroordeelt het Waterschap in de proceskosten (in bezwaar en beroep) tot een bedrag van € 1.278,-;
  • draagt het Waterschap op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [X] te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de ontvanger ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2019, aangevuld bij brief van 11 juli 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 27 augustus 2019 en 19 april 2020 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Op 14 april 2020 zijn nadere stukken ontvangen van de ontvanger. Deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brieven met dagtekening 27 oktober 2020 en 16 november 2020 verzonden naar het adres van zijn gemachtigde ( [...] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief d.d. 27 oktober 2020 op 30 oktober 2020 en de brief d.d. 16 november 2020 op 17 november 2020 bezorgd op voormeld adres en is voor de ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. [A] heeft namens [X] beroep ingesteld bij de rechtbank omdat hij vindt dat zijn verzoek om proceskosten in bezwaar ten onrechte is afgewezen.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe.
2.3.
In 2018 was belanghebbende onder bewind gesteld als bedoeld in artikel 1:431, lid 1 BW. Bewindvoerder was “ [B] ” te [Y] .
De ontvanger was hiermee bekend.
2.4.
De ontvanger heeft de Beschikking, gedagtekend 3 juli 2018, naar belanghebbende (en ten onrechte niet naar zijn bewindvoerder) gestuurd.
2.5.
De gemachtigde handelt zowel onder de naam “ [C] ” te [Y] (als rechtsbijstandverlener) als onder de naam “ [B] ” (als bewindvoerder).
2.6.
Op 31 augustus 2018 heeft [A] , handelend onder de naam [C] , tegen de Beschikking bezwaar gemaakt. Daarbij is tevens een verzoek gedaan tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.
2.7.
Bij uitspraak van 24 september 2018 heeft de ontvanger het bezwaar gegrond verklaard en de aanmaningskosten ‘afgeboekt’. Het verzoek tot vergoeding van de kosten in verband met het onder 2.5 bedoelde bezwaarschrift heeft de ontvanger afgewezen. De ontvanger schrijft daartoe (onder meer) het volgende: “U ( [A] ) als bewindvoerder treed op in de plaats van de belanghebbende u wordt daarmee de belanghebbende. U verleent rechtsbijstand aan u zelf wat niet onder beroepsmatig verleende rechtsbijstand valt (…)”.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende beantwoordt voormelde vragen bevestigend, de ontvanger ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“2. Om in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding in bezwaar moet aan de volgende twee voorwaarden zijn voldaan. Het besluit moet zijn herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (1) en het moet gaan om kosten van door een derde professioneel verleende rechtsbijstand (2). [1] Niet ter discussie staat dat de aanmaning is herroepen vanwege aan het Waterschap te wijten onrechtmatigheid. Uitsluitend in geschil is of sprake is van door een derde professioneel verleende rechtsbijstand.
3. [A] heeft twee eenmanszaken: één gericht op bewindvoering en één op rechtsbijstand. [A] is de bewindvoerder van [X] . Hij heeft het bezwaarschrift ingediend in de hoedanigheid van rechtshulpverlener.
4. Het Waterschap vindt dat in dit geval geen sprake is van door een derde professioneel verleende rechtsbijstand. [A] ontvangt namelijk al een financiële vergoeding voor zijn werk als bewindvoerder en heeft zichzelf ingehuurd als rechtshulpverlener. Als [A] een proceskostenvergoeding krijgt voor het indienen van het bezwaarschrift, dan zou sprake zijn van een dubbele vergoeding. Dat kan niet de bedoeling zijn. (…)
5. De rechtbank volgt deze redenering van het Waterschap niet. Op grond van artikel
1. van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpr) moet sprake zijn van kosten voor de verleende rechtsbijstand. Deze kosten hoeven nog niet daadwerkelijk te zijn betaald. Het gaat erom dat op de belanghebbende - [X] in dit geval - een verplichting rust of zal komen rusten om kosten voor de verleende rechtsbijstand te voldoen. In deze zaak heeft [A] op de zitting gezegd dat hij voornemens is [X] een factuur te sturen voor de kosten die gemoeid zijn met de indiening van het bezwaarschrift. Hiermee is aan het kostenvereiste van artikel 1 van het Bpr voldaan. [2] De stelling van het Waterschap dat [A] dan dubbel betaald zou krijgen voor dezelfde werkzaamheden, volgt de rechtbank niet. [A] heeft op de zitting namelijk toegelicht dat het indienen van een bezwaarschrift niet behoort tot de normale taakuitoefening van een bewindvoerder en dat hij de kosten ook op de boedel van [X] had verhaald als hij in de hoedanigheid van bewindvoerder bezwaar had ingediend. Omdat [A] daarnaast kan worden aangemerkt als een professionele rechtsbijstandverlener, heeft het Waterschap in de uitspraak op bezwaar ten onrechte geen proceskosten in bezwaar toegekend.
6. De rechtbank zal het beroep van [X] daarom gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen voor zover daarin het verzoek om proceskosten is afgewezen en alsnog proceskosten in bezwaar toekennen aan [X] . De rechtbank stelt deze kosten vast op € 254,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 254,- en wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het Waterschap aan [X] het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Waterschap in de proceskosten die [X] heeft gemaakt in beroep. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).”

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Partijen hebben in hoger beroep min of meer hetzelfde aangevoerd als in eerste aanleg (zie rechtbankuitspraak onder 3 en 4).
5.2.
Artikel 1:441 BW houdt in:
“Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte.”
5.3.
De bewindvoerder was derhalve - ook zonder afzonderlijke machtiging - gerechtigd om namens belanghebbende tegen de Beschikking bezwaar in te stellen en hem in beroep en hoger beroep te vertegenwoordigen.
5.4.
De bewindvoerder was gerechtigd - ingeval dat aan een goed bewind bij zou dragen - om een derde in te schakelen om met betrekking tot de Beschikking beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen (zie art. 1.441, slotzin, BW). Het bezwaarschrift tegen de Beschikking is ingediend door [A] handelend onder de naam [C] . Deze persoon is geen derde in de zin van artikel 1, onder a, Besluit proceskosten bestuursrecht. Dat voornoemde [A] in het handelsverkeer onder twee verschillende namen naar buiten optreedt en dat [C] op zichzelf - in geval door een derde ingeschakeld - als een beroepsmatig rechtsbijstandverlener kan worden gezien, doet daar niet aan af.
5.5.
Het Hof komt derhalve niet toe aan de vraag - die de rechtbank aan de orde stelde - of de gemachtigde belanghebbende een factuur voor verleende rechtshulp gaat sturen (of gestuurd heeft).
5.6.
Belanghebbende betoogt voorts dat de ontvanger het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat er geen verschil is tussen hem - handelend onder de naam [C] - en een ‘advocaat’. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie nopen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van de ontvanger gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof het beroep ongegrond verklaren.

6.Kosten

Nu het door de ontvanger ingestelde hoger beroep gegrond is, zodat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, acht het Hof - voor de procedures in eerste aanleg en hoger beroep - geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank; en
  • verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 22 december 2020 in het openbaar uitgesproken en wordt gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.In de zin van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.