ECLI:NL:GHAMS:2020:3948

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
19/00253
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en kostenvergoeding bezwaarfase

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde J.A. Klaver, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De inspecteur had echter in hoger beroep aangevoerd dat de belanghebbende geen recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de noodzaak voor het maken van bezwaar voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende zelf, die te laat bewijsstukken had overgelegd. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de belanghebbende in de bezwaarfase pas met bewijsstukken kwam die relevant waren voor de beoordeling van de aanslag. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht geen kostenvergoeding had toegekend, omdat de noodzaak tot het maken van bezwaar voortkwam uit de laattijdige indiening van bewijsstukken door de belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 19/00253
11 augustus 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Klaver)
tegen de uitspraak van 18 januari 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/2155 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 juni 2017 voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.078.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 7 april 2018 voormelde aanslag verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.644.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 januari 2019 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de belastingaanslag tot een waarbij rekening wordt gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 7 juli 2020 verzonden naar het adres van zijn gemachtigde ( [...] ) is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 9 juli 2020 bezorgd en is er voor de ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser stond gedurende het hele jaar 2015 ingeschreven op het woonadres [A-straat 1] in [Z] . Eiser had geen fiscaal partner.
2. Eisers zoon [B] , geboren op [..-..-2006] , stond in 2015 het hele jaar ingeschreven op hetzelfde woonadres als zijn moeder, [Y] .
3. Eiser heeft op 7 februari 2016 een aangifte ib/pvv 2015 ingediend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.829. Eiser heeft specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Tevens heeft hij aangegeven recht te hebben op inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4. Verweerder heeft met dagtekening 10 juni 2016 een voorlopige aanslag ib/pvv 2015 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.
5. Verweerder heeft met dagtekening 14 maart 2017 informatie aan eiser gevraagd over de aangegeven zorgkosten. Eiser heeft op 3 april 2017 op het verzoek om informatie gereageerd door verschillende stukken te overleggen.
6. Verweerder heeft met dagtekening 10 april 2017 een voornemen tot afwijking van de aangifte aan eiser verstuurd. Verweerder heeft aangegeven voornemens te zijn de specifieke zorgkosten deels en de inkomensafhankelijke combinatiekorting volledig te corrigeren.
7. Eiser heeft op 30 mei 2017 op het voornemen tot afwijking van de aangifte gereageerd. Eiser stelt het niet eens te zijn met het voornemen.
8. Verweerder heeft met dagtekening 7 juni 2017 een handhaving afwijking aangifte aan eiser verstuurd. Voorts heeft verweerder met dagtekening 30 juni 2017 de definitieve aangifte ib/pvv 2015 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.078. Dat is conform zijn brief van 10 april 2017.
9. Eiser heeft op 2 augustus 2017 bezwaar tegen voormelde aanslag ingediend.
10. Verweerder heeft eiser met dagtekening 10 november 2017 een vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift gestuurd.
11. Eiser heeft op 12 november 2017 het reactieformulier bezwaar gestuurd. In het formulier heeft eiser aangegeven dat hij zijn bezwaar mondeling wil toelichten.
12. Verweerder heeft eiser met dagtekening 13 december 2017 uitgenodigd voor een hoorgesprek. Het hoorgesprek heeft op 16 februari 2018 plaatsgevonden. Verweerder heeft met dagtekening 20 februari 2018 het verslag van het hoorgesprek naar eiser gestuurd.
13. Eiser heeft op 2 maart 2018 nadere stukken aan verweerder gestuurd, waaronder een verklaring van [Y] inhoudende dat [B] gemiddeld drie dagen en nachten in de week bij eiser verblijft. Verweerder heeft met dagtekening 9 maart 2018 meer informatie aan eiser gevraagd teneinde te kunnen beoordelen of eiser recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Eiser heeft hier op 20 maart 2018 op gereageerd.
14. Verweerder heeft eiser met dagtekening 21 maart 2018 medegedeeld dat hij gedeeltelijk aan het bezwaar van eiser tegemoet komt en een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten verleent.
15. Verweerder heeft met dagtekening 7 april 2018 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag ib/pvv 2015 verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.644. Bij afzonderlijke beschikking is de belastingrente verminderd tot € 76.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
2.2.
Ter zitting bij de rechtbank heeft gemachtigde van belanghebbende een verklaring van [Y] (hierna ook: ex-partner) overgelegd (gedagtekend 3 oktober 2018) kortgezegd inhoudende dat [B] minimaal drie dagen en nachten in de week bij belanghebbende verblijft.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend; de inspecteur ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De inspecteur stelt (zo begrijpt het Hof) dat, hoewel aan belanghebbende in de bezwaarfase alsnog een aftrek is verleend voor uitgaven voor extra kleding en beddengoed en in beroep bij de rechtbank de inkomensafhankelijke combinatiekorting alsnog is toegekend, geen reden bestaat hem te veroordelen in de kosten van het bezwaar omdat de noodzaak voor het maken van bezwaar uitsluitend is voortgevloeid uit de handelwijze van belanghebbende, te weten het laattijdig overleggen van bewijsstukken (een verklaring van een dermatoloog en een (nieuwe) verklaring van de ex-partner (zie hiervoor onder 2.2).
4.2.
Belanghebbende meent dat hij wel recht heeft op een vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Daartoe heeft hij aangevoerd (althans zo begrijpt het Hof hem) dat hij hier in het bezwaarschrift om heeft verzocht en de inspecteur deels aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen door alsnog uitgaven voor extra kleding en beddengoed in aftrek toe te laten. Daarbij (zo vervolgt belanghebbende in hoger beroep) heeft de inspecteur in bezwaar onterecht geen geloof willen hechten aan de uitleg over de gezinssituatie van belanghebbende en bleef hij ten onrechte weigeren de inkomensafhankelijke combinatiekorting toe te kennen.
4.3.
De rechtbank heeft geen reden gezien de inspecteur te veroordelen in de kosten voor de bezwaarfase. Aan dit oordeel heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd:
Proceskostenvergoeding bezwaarfase
26. In artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht is (voor zover van belang) bepaald:
“2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.”
27. Eiser stelt dat hij recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat hij hier in het bezwaarschrift om heeft verzocht en verweerder deels aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen door alsnog uitgaven voor extra kleding en beddengoed in aftrek toe te laten. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. In de aanslagregeling heeft eiser - ondanks expliciet door verweerder gestelde vragen in de brief van 14 maart 2017 - geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van deze aftrekpost. Pas in de bezwaarfase heeft hij dienaangaande een verklaring van zijn dermatoloog overgelegd, hetgeen tot het alsnog verlenen van de aftrek voor uitgaven van extra kleding en beddengoed in bezwaar heeft geleid. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak tot het instellen van bezwaar uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van eiser (zie Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985) en ziet de rechtbank geen reden verweerder te veroordelen in de proceskosten voor de bezwaarfase.”
4.4.
Het Hof is van oordeel dat, hoewel belanghebbende in het gelijk is gesteld, in het onderhavige geval voor belanghebbende geen recht bestaat op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Met betrekking tot het alsnog verlenen van de aftrek voor uitgaven van extra kleding en beddengoed heeft te gelden (zoals de rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen) dat de verklaring van de dermatoloog op grond waarvan voormelde aftrek is toegekend pas in de bezwaarfase (bij het onder rechtsoverweging 13 van de rechtbankuitspraak genoemde schrijven van belanghebbende aan de inspecteur van 2 maart 2018) is overgelegd. Niet gebleken is dat belanghebbende iets in de weg stond om al in de aanslagregelende fase met een dergelijke verklaring van de dermatoloog te komen. Het Hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de onderdelen 26 en 27 van haar uitspraak en maakt deze overwegingen tot de zijne.
Met betrekking tot het alsnog toekennen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting overweegt het Hof dat pas ter zitting bij de rechtbank een (nieuwe) verklaring van de ex-partner van belanghebbende is overgelegd (zie hiervoor onder 2.2) op grond waarvan aannemelijk is geworden dat belanghebbende recht heeft op die korting. Belanghebbende stelt weliswaar dat hij in eerdere fase van het geding al aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, maar het Hof volgt belanghebbende daarin niet. De eerder (in de bezwaarfase) overgelegde en andersluidende verklaring van de ex-partner van belanghebbende rechtvaardigde de gevraagde korting niet. Het is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende iets in de weg stond om al in de bezwaarfase met de verklaring van de ex-partner te komen als eerst ter zitting bij de rechtbank is overgelegd.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de gegrondverklaring van het bezwaar uitsluitend het gevolg is van het laattijdig overleggen van eerdergenoemde bewijsstukken. Hieruit volgt dat de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend is voortgevloeid uit de handelwijze van belanghebbende (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 42449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985). Een kostenvergoeding wordt daarom niet toegekend.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.
De beslissing is op 11 augustus 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.