In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1959, was beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 26 november 2018 te Alkmaar. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de benadeelde partij een of meerdere keren in het gezicht had geslagen. Tijdens de zitting op 12 maart 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat het tenlastegelegde bewezen kon worden verklaard en een straf eiste gelijk aan die van de eerste rechter.
De raadsman van de verdachte heeft echter betoogd dat vrijspraak op zijn plaats was. Het hof heeft de stukken van het dossier, waaronder camerabeelden en tegenstrijdige getuigenverklaringen, zorgvuldig bestudeerd. Het hof kon niet met de vereiste overtuiging vaststellen wat er precies was gebeurd, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging.
Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 250,00, die in eerste aanleg was toegewezen. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken, was er geen basis voor schadevergoeding, en werd de vordering van de benadeelde partij afgewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, waarbij beide partijen hun eigen kosten dienden te dragen.