ECLI:NL:GHAMS:2020:4043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
23-004133-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake woninginbraak met bewijsoverwegingen en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2000, was eerder vrijgesproken van een tweede feit, maar werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, voor een woninginbraak gepleegd op 19 oktober 2018 in Assendelft. De verdachte heeft tegen het vonnis van de politierechter beperkt hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zitting in eerste aanleg.

De tenlastelegging omvatte diefstal in vereniging, waarbij de verdachte samen met anderen goederen heeft weggenomen uit een woning. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak, onder andere door getuigenverklaringen en afgeluisterde gesprekken. De verdachte heeft in hoger beroep volgehouden dat hij niet betrokken was bij de inbraak, maar het hof heeft dit verweer verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de impact van de inbraak op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte de vordering gemotiveerd betwistte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij de vordering van de benadeelde partij niet werd toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004133-19
datum uitspraak: 26 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-190110-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van feit 2. Ter zake van feit 1 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Namens de verdachte is tegen dat vonnis bij akte van 11 november 2019 beperkt hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor feit 1.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning aan de [adres 2], een kluis, een of meer sieraden, een of meer mobiele telefoons, een of meer slof(fen) sigaretten en beddengoed, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] en/of [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt en ook anders zal oordelen over de vordering van de benadeelde partij dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte betrokken is geweest bij de inbraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 19 oktober 2018 door meerdere jongens is ingebroken in de woning aan de [adres 2], gemeente Zaanstad, waarbij meerdere goederen zijn weggenomen, waaronder een kluis. De jongens zijn weggereden met een auto, waarin deze kluis door aangeefster
[benadeelde] en getuige [getuige] is waargenomen. Bij het wegrijden hebben de jongens schade gereden met deze auto. De getuige [getuige] heeft een foto gemaakt van het kenteken van deze auto. Het ging om een zwarte Opel Astra met kenteken [kenteken]. Deze auto is dezelfde dag met schade aangetroffen, met op de achterbank een kluis. Na onderzoek is gebleken dat deze auto met dit kenteken op naam staat van de verdachte en dat genoemde kluis dezelfde is als door aangeefster waargenomen.
Vervolgens heeft één dag na de inbraak, op 20 oktober 2018, een OVC-gesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en de verdachte en daarnaast hebben op 16 november 2018 OVC-gesprekken plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en de verdachte. De woorden ‘brakkie’ en ‘tori’ (het hof leest beide woorden als inbraak) worden genoemd en de verdachte heeft het over de ‘[adres 2]’. Verder zegt de verdachte dat die ‘waggie’ alles geraakt heeft, dat mensen gingen filmen en dat hij die ‘kloe’ (het hof begrijpt kluis) in die ‘waggie’ heeft gegooid. Wat in deze gesprekken wordt gezegd, past bij de tenlastegelegde inbraak.
De verdachte heeft in hoger beroep zich beperkt tot de mededeling dat hij niet bij de inbraak betrokken is geweest. Het hof komt op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 oktober 2018 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning aan de [adres 2], een kluis, sieraden, mobiele telefoons, sloffen sigaretten en beddengoed, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan
[benadeelde] en [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden op te leggen, nu het gaat om een oud feit, de verdachte van plan is te beginnen met een opleiding, hij vrijwillig wil meewerken aan de Top75-aanpak en tevens gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Daarbij hebben zij braakschade veroorzaakt en onder meer een kluis, sieraden en mobiele telefoons weggenomen. Dit is een ernstig en zeer hinderlijk feit, dat niet alleen overlast en materiële schade voor de gedupeerden heeft veroorzaakt, maar ook aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan bijdragen, te meer nu de woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk slechts heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 november 2020 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict, te weten een poging tot inbraak, onherroepelijk veroordeeld. Het ten laste gelegde is nota bene gepleegde gedurende de lopende proeftijd in verband met de voorwaardelijke veroordeling ter zake van dit vermogensdelict. Het hof weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het relevante oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin voor recidive ten aanzien van een woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden wordt genoemd. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 216,70 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 186,48. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte de vordering van de benadeelde partij gemotiveerd betwist en aan de hand van de onderbouwing van de stellingen door de benadeelde partij de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in onvoldoende mate zijn komen vast te staan, zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.R.O. Mooy en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 november 2020.
mr. M. Jurgens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]