ECLI:NL:GHAMS:2020:4047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-001808-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling zware mishandeling en openlijke geweldpleging met vrijspraak poging doodslag; beroep op noodweer(exces) verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling en openlijke geweldpleging, maar had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 november 2016 in de Dapperstraat te Amsterdam, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in het gezicht heeft gestoken. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat het hof oordeelde dat er geen opzet op de dood van het slachtoffer was. Het hof verwierp ook het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de wederrechtelijke aanranding al was beëindigd op het moment van de steekpartij. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, waarbij het hof de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging nam. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001808-18
datum uitspraak: 23 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-680308-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2018 en 9 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2016,te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal of meermalen met een mes (van circa 70 centimeter), in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de handen, in elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, eenmaal of meermalen in het gezicht en/of in de handen, in elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
2.
hij op of omstreeks 13 november 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Dapperstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit - het steken en/of snijden en/of prikken met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de handen, in elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of - het slaan met (houten) stokken en/of hockeysticks, in elk geval met een zwaar en/of hard voorwerp, in/op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of - het slaan en/of stompen en/of trappen en/ schoppen, op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] waarbij hij, verdachte, eenmaal of meermalen - heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of - heeft geslagen met een (houten) stok en/of hockeystick tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of - heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] , en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (meerdere snijwonden, steekwonden, kneuzingen) voor voornoemde [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen, waaronder een andere bewezenverklaring, komt dan de rechtbank.

Waardering van het bewijs

Op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 13 november 2016 heeft in de Dapperstraat een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte) en [benadeelde] (hierna: aangever). [2] Om diverse redenen in zowel de zakelijke als relationele sfeer bestond tussen beiden onmin. Daarover zouden zij die avond praten. [3] De verdachte arriveerde samen met zijn broer, [broer] (hierna: broer) in een Audi en stapte uit met een voorwerp in zijn handen. [4] De zoon (medeverdachte [medeverdachte 1] ) en dochter (medeverdachte [medeverdachte 2] ) van de verdachte arriveerden op een later moment. [5]
Direct na aankomst liep de verdachte samen met zijn broer, met versnelde pas recht op aangever af. [6] Aangever stond op dat moment met een aantal anderen, waarbij niet uitgesloten is dat zij stokken bij zich droegen. [7] De verdachte en aangever troffen elkaar, waarbij de verdachte kort voorafgaand aan dat treffen een dreigende houding aannam en meteen een agressieve situatie ontstond. [8] Kort daarna rende aangever weg. Na ongeveer 10 seconden kwam aangever terug gerend, waarbij de verdachte achter aangever aanrende, kort vergezeld van een aantal anderen. [9] Op enig moment rende de verdachte nog als enige achter aangever aan. Duidelijk is dat de aangever achterna werd gezeten door de verdachte en dat op dat moment niemand de verdachte achterna rende. De verdachte had gedurende de tijd die hij achter aangever aan rende nog steeds een voorwerp in zijn hand. [10] Na een periode van 20 seconden ten aanzien waarvan onduidelijk blijft wat precies heeft plaats gevonden liep de verdachte met twee of drie andere mannen – ogenschijnlijk medestanders van de verdachte – richting de Audi, waarbij de verdachte van één van hen een duwtje richting de auto kreeg. [11] De verdachte keek even om zich heen, pakte een mes uit de Audi en rende terug naar de groep mannen. [12] Op dat moment waren de drie ogenschijnlijke medestanders van de verdachte al richting een persoon gelopen die door een vierde persoon werd belaagd en rollend over straat ging, waarna ook deze ogenschijnlijke medestanders hem aanvielen. [13] Uit de verklaring van de broer van de verdachte blijkt dat hij, [broer] – nadat hij zelf zou zijn belaagd maar weer was losgelaten omdat zijn neefje [medeverdachte 1] er tussen was gekomen – aangever een trap heeft gegeven waardoor deze op de grond viel, probeerde op te staan maar nogmaals op de grond viel. [14] Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat de man die op de grond lag en mishandeld werd, door een vrouw met een houten stok op het hoofd werd geslagen en vuistslagen kreeg van een man die eerder uit een zwartkleurige auto was gestapt. [15] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de persoon die eerder door het groepje werd achtervolgd, ten val kwam en werd geslagen, onder andere door een vrouw met een stok. [16]
Uit voorgaande leidt het hof af dat het aangever is geweest die – terwijl de verdachte het mes uit de auto pakt – op de grond ligt en klappen en schoppen kreeg van de medestanders van de verdachte. Aangever strompelde daarna weg van de situatie, waarna de verdachte met het mes achter hem aan rende [17] Zeer korte tijd later lag aangever roerloos op de grond. [18] Op enig moment tussen deze beide gebeurtenissen heeft de verdachte met het mes in de richting van aangever gezwaaid, die kennelijk dichtbij hem stond. [19] Aangever heeft verklaard dat hij is gestoken door de verdachte. [20] Uit de beschrijving van de verwondingen blijkt dat aangever is geraakt met een mes, waarbij zowel in het gezicht als aan de linkerhand snijwonden zijn veroorzaakt. [21]
Het hof overweegt naar aanleiding van de vaststelling van de feiten als volgt:
Met betrekking tot de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag is het hof van oordeel dat niet uit het procesdossier of het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte opzet had op de dood van aangever. De verdachte heeft aangegeven dat hij aangever weliswaar met een mes heeft geraakt, maar daarbij geen opzet had op diens dood. Ook uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen blijkt niet dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het gevolg van voorgaande is dat niet kan worden vastgesteld dat het voor poging doodslag vereiste opzet op de dood van de aangever, ook niet in voorwaardelijke zin, bij de verdachte, aanwezig was, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Bespreking van een verweer
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Om die reden zou ook vrijspraak voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moeten volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling is het hof van oordeel dat het steken dan wel snijden met een groot en kennelijk scherp mes in de richting van een persoon die op geringe afstand staat, er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op duidt dat de verdachte geacht kan worden deze handeling doelbewust en opzettelijk te hebben gepleegd, waarbij het alleszins aannemelijk en zelfs waarschijnlijk is dat zwaar lichamelijk letsel zal ontstaan. Door in vorenschreven situatie met een mes zwaaiende bewegingen naar aangever te maken heeft de verdachte dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zou raken en ernstig verwonden. Het hof acht daarom opzet op de zware mishandeling bij de verdachte aanwezig. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 november 2016 te Amsterdam, aan [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes in het gezicht en in de hand van voornoemde [benadeelde] te steken of te snijden.
2.
hij op 13 november 2016, te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, de Dapperstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit
- het steken of snijden met een mes in het gezicht en in de hand van voornoemde [benadeelde] en
- het slaan met stokken tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] en
- het slaan tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde]
waarbij hij, verdachte
- heeft gestoken of gesneden met een mes in het lichaam van voornoemde [benadeelde] en
welk door hem gepleegd geweld lichamelijk letsel (meerdere snijwonden) voor voornoemde [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hierboven opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte

Noodweer(exces)
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen van het onder 1 ten laste gelegde, een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Het handelen van de verdachte was noodzakelijk en proportioneel gelet op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de broer van de verdachte, en later van de verdachte zelf. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat sprake is van noodweerexces, omdat de disproportionele reactie van de verdachte het onmiddellijk gevolg zou zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanval op zijn broer, en de latere aanval op hemzelf.
Voor zover het beroep op noodweer(exces) betrekking heeft op de wederrechtelijke aanranding van de broer van de verdachte, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof immers af dat de broer van de verdachte, [broer] , op het moment dat de verdachte terugkwam met het mes, al was losgelaten. Uit de verklaring van de broer van de verdachte, de getuigenverklaringen en de camerabeelden blijkt bovendien dat de rollen inmiddels waren omgedraaid, waarbij aangever werd belaagd door medestanders van de verdachte. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waarvan de verdediging stelt dat die moest worden beëindigd, was derhalve reeds beëindigd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie en op een tijdstip waarin nog langer de noodzaak bestond tot verdediging van eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Voorts acht het hof niet aannemelijk geworden dat het steken of snijden met het mes het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de wederrechtelijke aanranding van de broer van de verdachte. Uit de camerabeelden is gebleken dat de verdachte al bij aankomst een zeer aanvallende en agressieve houding jegens aangever aannam en zich ook daarna steeds zeer aanvallend tegenover aangever heeft gedragen, waarbij het hof ook let op de eerdere achtervolging van aangever door de verdachte. Voorts is uit de camerabeelden gebleken dat de verdachte – toen hij richting de auto liep en het mes pakte – een vrij rustige houding had en zich verder niet haastte. Pas toen hij aangever (weer) zag, die op dat moment al schoppen en klappen kreeg van de medestanders van de verdachte, snelde de verdachte naar de groep mannen toe. Gelet op voornoemde omstandigheden in combinatie met de omstandigheid dat bedoelde aanranding al enige tijd was beëindigd, is het hof dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanranding van de broer van de verdachte. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Voor zover het beroep op noodweer(exces) betrekking heeft op de gestelde wederrechtelijke aanranding van de verdachte zelf, overweegt het hof als volgt.
De omstandigheid die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd – dat aangever dreigend op de verdachte afkwam –acht het hof niet aannemelijk geworden, gelet op hierboven gerelateerde vaststellingen van het hof omtrent de feiten (gebaseerd op de camerabeelden en getuigenverklaringen in het dossier) waaruit blijkt dat aangever op het moment dat de verdachte het mes pakte en toesnelde, klappen en schoppen kreeg en probeerde weg te komen van de situatie. Derhalve is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte (niet op enig moment door het slachtoffer, en ook niet door anderen), zodat het beroep op noodweer wordt verworpen en ook het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van zware mishandeling
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft verzocht bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte door een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen of te kiezen voor een combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer met een scherp mes in het gezicht en hand te snijden. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer ernstige lichamelijke schade overgehouden. Hij heeft een groot litteken in zijn gezicht en het is onduidelijk of hij de volledige functie van zijn linkerhand zal terugkrijgen.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het eerder genoemde feit vond plaats op de openbare weg en ging gepaard met veel ander geweld, waarna het slachtoffer ernstig gewond op straat is achter gebleven. Dergelijke ernstige feiten veroorzaken niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn.
Tussen de verdachte en het slachtoffer bestonden problemen in zowel de relationele als zakelijke sfeer. Naar het oordeel van het hof mag niet onvermeld blijven dat het ontstaan van deze onderliggende problematiek (grotendeels) aan het slachtoffer te wijten is. De uiteindelijke gewelddadige confrontatie op 13 november 2016 is geïnitieerd door beide kampen, waarbij zowel de verdachte als het slachtoffer elkaar doelbewust en gewapend hebben opgezocht. Hoewel het begrijpelijk is dat de emoties ten tijde van onderhavig feit hoog waren opgelopen, is agressie of geweld nooit de oplossing. In dat opzicht stelt het strafrecht grenzen aan hoe conflicten kunnen worden afgedaan, die de verdachte in dit geval ernstig heeft overschreden. Naar het oordeel van het hof kan gelet op voorgaande, in het bijzonder de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 december 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.808,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.806,00. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd tot een bedrag van € 15.806,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair, 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, welk bedrag niet is betwist door de verdediging. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gelet op de nader te bepalen omvang van de eigen schuld die benadeelde partij heeft gehad in het ontstaan van het conflict en de gevolgen daarvan. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat het vastgestelde deel van de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 56, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder
1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. N.A. Schimmel en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr.
L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 januari 2020.
Mr. J.J.J. Schols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.[bewijsmiddelen]
2.[bewijsmiddelen]
3.[bewijsmiddelen]
4.[bewijsmiddelen]
5.[bewijsmiddelen]
6.[bewijsmiddelen]
7.[bewijsmiddelen]
8.[bewijsmiddelen]
9.[bewijsmiddelen]
10.[bewijsmiddelen]
11.[bewijsmiddelen]
12.[bewijsmiddelen]
13.[bewijsmiddelen]
14.[bewijsmiddelen]
15.[bewijsmiddelen]
16.[bewijsmiddelen]
17.[bewijsmiddelen]
18.[bewijsmiddelen]
19.[bewijsmiddelen]
20.[bewijsmiddelen]
21.[bewijsmiddelen]