ECLI:NL:GHAMS:2020:4051

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-000957-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met geweld in familieruzie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld in het kader van een familieruzie over geld. De rechtbank had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 240 uren opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, namelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en een taakstraf van 150 uren. Het hof heeft de straffen aangepast en de gevangenisstraf vastgesteld op 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en de taakstraf op 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.

De zaak kwam voort uit een conflict tussen de verdachte en zijn vriendin, medeverdachte, en de zus van de medeverdachte, waarbij een substantieel geldbedrag uit de ouderlijke woning was weggenomen. De spanningen escaleerden op 17 september 2015, wat leidde tot geweld waarbij slachtoffers letsel opliepen. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zijn familieruzie op zo'n gewelddadige manier heeft opgelost. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn gezondheidstoestand en het feit dat hij sinds het delict niet meer met justitie in aanraking is geweest, zijn ook in overweging genomen.

De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde 2] € 1.300,00 en [benadeelde 1] € 500,00 aan immateriële schadevergoeding kregen toegewezen. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, maar geen schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1] vanwege een uitstaande vordering van de verdachte op deze partij. Het hof heeft de straffen en de vorderingen van de benadeelde partijen bevestigd, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000957-17
datum uitspraak: 7 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-650660-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straffen en de beslissingen ten aanzien van de vordering benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Van de verdachte en zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte], is een substantieel geldbedrag uit de ouderlijke woning van de medeverdachte, weggenomen. Zij verdenken de zus van de medeverdachte, [naam ] en haar vriend [benadeelde 1] van de diefstal van het geld.
Nadat [naam ] en [benadeelde 1] dit in alle toonaarden ontkenden, liepen de spanningen op 17 september 2015 hoog op. De verdachte en de medeverdachte zijn toen verhaal gaan halen bij de woning van [naam ], [benadeelde 1], en diens moeder, [benadeelde 2]. Al bij aankomst in de openbare hal van de flat escaleerde het conflict, waarbij met name door de verdachte zoveel geweld is gebruikt dat [naam ] zich genoodzaakt zag om te vluchten en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] letsel aan het hoofd hebben opgelopen. [benadeelde 2] voelde zich vervolgens gedwongen een bedrag van 1.000 euro te gaan pinnen en als afbetaling aan de verdachte en de medeverdachte mee te geven om zo te zorgen dat haar en haar zoon niets meer zou worden aangedaan.
Het hof rekent het de verdachte en de medeverdachte zwaar aan dat zij hun familieruzie over het geld op een dergelijke, gewelddadige wijze en in een publieke ruimte hebben laten escaleren. Daarbij zijn [naam ], maar met name [benadeelde 1] en [benadeelde 2], dusdanig mishandeld dat [benadeelde 2], nadat zij en haar zoon door de verdachte en de medeverdachte waren meegenomen, zich gedwongen voelde om 1.000 euro aan hen te overhandigen. Dat er geld van de verdachte en de medeverdachte was weggenomen, rechtvaardigt op geen enkele wijze het gebruik van geweld en afpersing. Hoewel het begrijpelijk is dat de emoties bij de verdachte ten tijde van onderhavig feit hoog waren opgelopen, is agressie of geweld nooit de oplossing. In dat opzicht stelt het strafrecht grenzen aan hoe conflicten kunnen worden afgedaan, die de verdachte in dit geval ernstig heeft overschreden.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn gezondheidstoestand. Door zijn hartproblemen is de verdachte niet meer in staat te werken en geniet hij een WIA uitkering, waar hij met de medeverdachte [medeverdachte] en hun beider zoontje van moet rondkomen.
Verder heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2020, waaruit blijkt dat hij – zij het in een ver verleden – eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten, maar ook dat de verdachte sinds onderhavig feit niet meer met justitie in aanraking is geweest.
Het hof houdt voorts rekening met de omstandigheid dat als gevolg van mediation de verhouding tot de familie [medeverdachte] is genormaliseerd en afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het terugbetalen van (een deel van) het door [benadeelde 1] en [naam ] weggenomen geldbedrag. Een dergelijke normalisering heeft ten opzichte van de familie [benadeelde 1] echter niet plaatsgevonden.
Tevens houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de aanhouding van de verdachte door het arrestatieteam in onderhavige zaak voor hem een ingrijpende gebeurtenis is geweest.
Tot slot houdt het hof in de strafmaat, zowel bij het op te leggen aantal uren taakstraf als de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsprocedure in onderhavige zaak, nu tussen het indienen van het hoger beroep en de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting bijna drie jaren zijn verstreken.
Gelet op het bovenstaande acht het hof, evenals de advocaat-generaal, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 56, 57, 300, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen voor het deel dat geestelijk letsel betreft, omdat nadere en medische onderbouwing mist.
De door het hof als vaststaand aangemerkte omstandigheid dat de benadeelde partij aan de mishandeling door de verdachte lichamelijk letsel heeft overgehouden, geeft de benadeelde partij reeds op de voet van artikel 6:106 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen voor dat deel dat geestelijk letsel betreft en gelet op de medeschuld van de verdachte.
Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] is overwogen, is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal
geenschadevergoedingsmaatregel opleggen, gelet op de nog uitstaande vordering van de verdachte op de benadeelde partij.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.300,00 (duizend driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.300,00 (duizend driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 23 (drieëntwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 september 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 september 2015.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2020.
Mr. R.D. van Heffen en mr. A. van Verseveld zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]