ECLI:NL:GHAMS:2020:4052

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-001005-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met geweld in familieruzie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2017. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 180 uren voor diefstal met geweld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de straffen aangepast. De zaak betreft een familieruzie over een substantieel geldbedrag dat uit de ouderlijke woning van de verdachte was weggenomen. De verdachte en haar medeverdachte hebben de zus van de verdachte en haar vriend beschuldigd van deze diefstal. Op 17 september 2015 escaleerde de situatie toen de verdachte en haar medeverdachte verhaal gingen halen, wat leidde tot geweld en afpersing. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsprocedure. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 80 uren, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001005-17
datum uitspraak: 7 februari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654210-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straffen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Van de verdachte en haar vriend, medeverdachte [medeverdachte], is een substantieel geldbedrag uit de ouderlijke woning van de verdachte, weggenomen. Zij verdenken de zus van de verdachte, [naam 1] en haar vriend [naam 2] van de diefstal van het geld.
Nadat [naam 1] en [naam 2] dit in alle toonaarden ontkenden, liepen de spanningen op 17 september 2015 hoog op. De verdachte en de medeverdachte zijn toen verhaal gaan halen bij de woning van [naam 1], [naam 2], en diens moeder, [naam 3]. Al bij aankomst in de openbare hal van de flat escaleerde het conflict, waarbij de verdachte [naam 1] heeft mishandeld door haar te krabben en aan de haren te trekken, waardoor [naam 1] zich genoodzaakt zag te vluchten. Het door de medeverdachte gebruikte geweld jegens [naam 2] en [naam 3] maakte dat [naam 3] zich gedwongen voelde een bedrag van 1.000 euro te gaan pinnen en als afbetaling aan de verdachte en de medeverdachte mee te geven om zo te zorgen dat haar en haar zoon niets meer zou worden aangedaan.
Het hof rekent het de verdachte en de medeverdachte zwaar aan dat zij hun familieruzie over het geld op een dergelijke, gewelddadige wijze en in een publieke ruimte hebben laten escaleren. Daarbij zijn [naam 1], maar met name [naam 2] en [naam 3], dusdanig mishandeld dat [naam 3], nadat zij en haar zoon door de verdachte en de medeverdachte waren meegenomen, zich gedwongen voelde om 1.000 euro aan hen te overhandigen. Dat er geld van de verdachte en de medeverdachte was weggenomen, rechtvaardigt op geen enkele wijze het gebruik van geweld en afpersing. Hoewel het begrijpelijk is dat de emoties bij de verdachte ten tijde van onderhavig feit hoog waren opgelopen, is agressie of geweld nooit de oplossing. In dat opzicht stelt het strafrecht grenzen aan hoe conflicten kunnen worden afgedaan, die de verdachte in dit geval ernstig heeft overschreden.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts ten voordele van de verdachte rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name dat zij de zorg heeft voor haar zoontje en haar huidige gezondheidstoestand. Ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte getuige is geweest van de moord op [naam 4] en dat zij sindsdien lijdt aan paniekaanvallen en angstig is. Zij volgt nu EMDR-therapie (van acht sessies, éénmaal in de week). Ze komt nauwelijks buiten en het is voor haar op dit moment niet mogelijk om een taakstraf uit te voeren.
Verder heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2020, waaruit blijkt dat zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof houdt voorts rekening met de omstandigheid dat als gevolg van mediation de verhoudingen binnen de familie [verdachte] zijn genormaliseerd en afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het terugbetalen van (een deel van) het door [naam 2] en [naam 1] weggenomen geldbedrag. Een dergelijke normalisering heeft ten opzichte van de familie [naam 2] echter niet plaatsgevonden.
Tot slot houdt het hof in de strafmaat, zowel bij het op te leggen aantal uren taakstraf als de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsprocedure in onderhavige zaak, nu tussen het indienen van het hoger beroep en de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting bijna drie jaren zijn verstreken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56, , 300en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2020.
Mr. R.D. van Heffen en mr. A. van Verseveld zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]