Op 14 mei 2018 rijden de aangevers, [benadeelde 2] en [benadeelde 1], in een personenauto over de Juliana van Stolberglaan in Alkmaar. Voor hen fietsen de verdachte en de medeverdachte. Op enig moment ontstaat er ruzie, waarbij de verdachte en de medeverdachte van hun fiets en de aangevers uit hun auto stappen.
Over het verdere verloop van het conflict, overweegt het hof als volgt. Het hof acht aannemelijk dat aangever [benadeelde 2] eerst op de verdachte is afgelopen, waarop een woordenwisseling ontstaat en de verdachte met een fietsslot in zijn hand iets heeft gezegd in de trant van “wat moet je”. De beschikbare verklaringen van de getuigen lopen uiteen ten aanzien van de vraag of de verdachte (hierbij) dreigende bewegingen met het fietsslot heeft gemaakt of het slot op een dreigende wijze ter hand heeft genomen, dusdanig dat onvoldoende duidelijk is of sprake is geweest van een relevante dreigende houding.
Voorts is mede gelet op de beschikbare en ter terechtzitting bekeken camerabeelden aannemelijk dat de medeverdachte gedurende de daarna voortdurende woordenwisseling een fiets boven zijn hoofd heeft gehouden en dreigende taal heeft uitgeslagen, waarop de verdachte tussen de medeverdachte en aangever is gaan staan. Het hof kan niet uitsluiten dat de verdachte daarmee escalatie wilde voorkomen.
Op enig moment daarna heeft de medeverdachte gedurende de nog immer voortdurende woordenwisseling blijkbaar – op de beelden is dat niet te zien, maar het volgt uit de verklaringen – een mes tevoorschijn gehaald, zonder dat is komen vast te staan dat de verdachte dat heeft gezien, of daarbij heeft gestaan of ervan op de hoogte was.
Ook overigens is niet gebleken van dreigende taal of dreigend of gewelddadig gedrag van de verdachte.
Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van het hof niet met een voor bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte een (significante) bijdrage heeft geleverd aan openlijke geweldpleging jegens de aangevers, noch dat hij de aangevers heeft bedreigd of nauw en bewust met de medeverdachte heeft samengewerkt om de aangevers te bedreigen .
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.