ECLI:NL:GHAMS:2020:761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
200.262.642/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van erfdienstbaarheid van weg en voetpad in geschil tussen eigenaar bungalowpark en eigenaar heersend erf

In deze zaak gaat het om een geschil over de uitleg van een erfdienstbaarheid van weg en voetpad tussen [appellant], eigenaar van een houten huisje op bungalowpark [X], en Lecc Vastgoed B.V., eigenaar van de algemene delen van het park. [Appellant] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, die had geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft om met een auto over het pad te rijden dat als voetpad is bedoeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het pad, gezien de geringe breedte, duidelijk bedoeld is voor voetgangers en niet voor gemotoriseerd verkeer. [Appellant] betoogde dat hij op basis van de erfdienstbaarheid het recht heeft om met voertuigen over het pad te rijden, maar het hof oordeelde dat de erfdienstbaarheid enkel betrekking heeft op bestaande wegen en paden. Het hof bevestigde de uitleg van de voorzieningenrechter en oordeelde dat [appellant] geen recht heeft om het pad te gebruiken voor gemotoriseerd verkeer. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.262.642/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/15/286110/ KG ZA 19-164
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 maart 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. M. van Weeren te Amsterdam,
tegen
LECC VASTGOED B.V.,
gevestigd te Tuitjenhorn, gemeente Schagen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Straathof te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Lecc genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 13 mei 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2019, onder bovenstaand zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen Lecc als eiseres en [appellant] als gedaagde (hierna: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlaten producties aan de zijde van [appellant] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen, de vorderingen van Lecc zal afwijzen en haar zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan of nog zal voldoen, met wettelijke rente en met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en rente.
Lecc heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.

2. Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief 1komt [appellant] op tegen de weergave van de feiten die volgens hem onvoldoende en/of onvolledig is, waarmee het hof in het navolgende rekening zal houden. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover in hoger beroep van belang - om het volgende.
3.1.1
Bungalowpark [X] is gelegen in [plaats] . Hier staan ongeveer 250 houten huisjes en 90 stenen huisjes die (grotendeels) eigendom zijn van privépersonen. Naast deze huisjes omvat het park een aantal algemene delen, zoals een receptie, parkeerplaatsen, grasvelden, wegen en paden. Lecc is sinds 27 januari 2012 eigenaar van de algemene delen die onderdeel uitmaken van het park. De eigenaren van de huisjes betalen een vergoeding voor het onderhoud van de algemene delen.
3.1.2
[appellant] is sinds 2003 eigenaar van een houten huisje met erf (nummer [nummer] ) op het park en een aangrenzende parkeerplaats (met kadastrale nummers [kadastrale nummer] respectievelijk [kadastrale nummer] ). Sinds 28 december 2015 is [appellant] voorts eigenaar van het naastgelegen huisje met erf van zijn buurman [A] (nummer [nummer] ) en een aangrenzende parkeerplaats (met kadastrale nummers [kadastrale nummer] respectievelijk [kadastrale nummer] ). De twee parkeerplaatsen grenzen aan een parkeerplaats c.q. weg van Lecc, [appellant] heeft het huisje op nummer [nummer] gesloopt en heeft daarvoor in de plaats een loods gebouwd.
3.1.3
In de akte van levering van 28 december 2015 waarbij [A] zijn huisje met erf aan [appellant] heeft overgedragen, staat in artikel 6 onder meer het volgende vermeld:
OMSCHRIJVING ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGEN.
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar voormelde akte de dato negenentwintig december tweeduizend drie, waarin onder meer het volgende voorkomt, woordelijk luidende:
“TE VESTIGEN ERFDIENSTBAARHEDEN
De comparanten, handelende als gemeld, verklaarden nog ten nutte van het bij deze akte verkochte en ten laste van het bij verkopers in eigendom verblijvende gedeelte van de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] te verlenen, voor zover niet reeds bij eerdere akte van eigendomsoverdracht gevestigd:
- de erfdienstbaarheid van weg, respectievelijk de erfdienstbaarheid van voetpad, om te komen van en
te gaan naar de openbare weg (…) op de minst bezwarende wijze uit te oefenen over de bestaande en
geprojecteerde wegen en paden op de lijdende erven.(…).
3.1.4
Het dienende perceel [perceel] betreft een tussen de huisjes gelegen grasveld (hierna: het grasveld). Rondom de buitenste rand van het grasveld loopt een smal, getegeld (voet)pad. Bij dit pad staat geen bord waarop het pad als voetpad is aangeduid. Het grasveld grenst voor een deel aan de achterzijde van het erf van huisje nummer [nummer] waar thans de loods wordt gebouwd. [appellant] kan via het pad langs het grasveld rechtstreeks zijn perceel ( [perceel] ) bereiken.
3.1.5
Bij e-mail van 9 maart 2018 heeft [appellant] aan Lecc gevraagd of zij een pad
wil laten aanleggen over het perceel [perceel] dat vóór Park [X] [nummer] , [nummer] en [nummer]
langsloopt. [appellant] schrijft dat hij met een vierwielig voertuig zijn woning aan Park [X] wil bereiken en dat hij een dringend beroep op Lecc doet om het smalle paadje dat er reeds ligt te verbreden. Hij doet ter onderbouwing van zijn verzoek een beroep op de gevestigde erfdienstbaarheid.
3.1.6
Bij e-mail van 26 september 2018 heeft [appellant] aan Lecc bericht:
Hierbij breng ik mn email van 9 maart 2018 aan u nogmaals onder uw aandacht.
Het is sinds november 2017 volgens een nieuw bestemmingsplan “parkeren” verplicht om bij een nieuw afgegeven vergunning, op eigen erf kunnen parkeren. (zie bijlage.) Dit aanvullende bestemmingsplan geldt ook voor het bestemmingsplan recreatieterreinen [gemeente] , waar de straat Park [X] onder valt. Er is voor mijn perceel aan de Park [X] [nummer] een vergunning voor een loods afgegeven. De enige officiële toegang is over uw perceel [perceel] wat loopt vóór de woningen met nummer [nummer] , [nummer] en [nummer] en tussen [X] [nummer] en [X] [nummer] .
Ik heb u al eerder verzocht in de email van 9 maart 2018 hier een breder pad aan te leggen, zodat ik kan voldoen aan het nieuwe bestemmingsplan. Overigens heb ik op dit perceel [perceel] van Lecc vastgoed bv een erfdienstbaarheid, zodat hier geen misverstand over kan bestaan.. om over heen te rijden. Inmiddels zijn we een halfjaar verder en heb ik hierover nog niets van u vernomen.(…)
3.1.7
Bij e-mail van 9 oktober 2018 heeft [B] namens Lecc aan [appellant]
geschreven:
U heeft een erfdienstbaarheid om te gaan “over bestaande en geprojecteerde wegen en paden op de lijdende erven”. U heeft geen erfdienstbaarheid om over ons perceel [perceel] te komen en te gaan. Of u aan het bestemmingsplan kunt voldoen of niet, is uw eigen verantwoordelijkheid. Dat maakt in ieder geval niet dat u ineens een recht heeft om over ons perceel te gaan terwijl dat perceel niet onderdeel uitmaakt van de erfdienstbaarheid.
3.1.8
Lecc heeft geconstateerd dat [appellant] met een tractor over het grasveld rijdt.
Bij e-mail van 25 januari 2019 heeft zij aan [appellant] geschreven:
• Voor of op 14 januari 2019 constateerden wij rijsporen in het gras, vanaf de weg richting H749
• Op 14 januari 2019 is schade ontstaan aan een gedeelte van het wegdek nabij H727 doordat u met een machine beton onderdelen wil verplaatsen naar H749. Na u hierop gewezen te hebben is er een andere machine door [C] gebruikt.
• Op 14 januari 2019 heb ik u hierop gewezen en ook aangegeven dat het niet is toegestaan te rijden over ons grasveld
• Op 21 januari 2019 constateerden wij wederom dat u met uw tractor over ons grasveld heeft gereden
Ik wil U nogmaals per e-mail verzoeken NIET over ons gras te rijden en de juiste machines te gebruiken om geen schade te veroorzaken. Eventuele veroorzaakte schade zal op u worden verhaald.
3.1.9
Bij e-mail van 25 januari 2019 heeft [appellant] als volgt gereageerd:
Ik ben niet gediend van dit soort e-mails geschreven door een zzp medewerker van lecc exploitatie die zich bedient van valse titels en vermoedelijk niets weet van erfdienstbaarheden
Voor mijn perceel [perceel] is de enige officiële toegang via het in bijgevoegde email genoemde stuk gras. Hiervoor is in mijn koopcontract een erfdienstbaarheid vastgelegd. Ten nutte van mijn grond en ten laste van lecc vastgoed bv. ik zie niet in waarom een medewerker van een geheel ander bedrijf mijn erfdienstbaarheid zou moeten inperken en met welke rechten.
3.1.10
Bij e-mail van 11 maart 2019 heeft [appellant] aan Lecc geschreven:
Hierbij verzoek ik u nogmaals om een verharding aan te leggen voor mijn voertuigen voor de woningen aan de Park [X] [nummer] en [nummer] om te voorkomen dat ik schade aan uw grasveld veroorzaak. Ik heb voor mijn perceel aan de Park [X] [nummer] als heersend erf een erfdienstbaarheid van WEG!! en voetpad over uw perceel [perceel] (dienend erf) wat voor bovengenoemde woningen ligt, en waar ook mijn perceel aan grenst. Deze erfdienstbaarheid is in een notariële akte vastgelegd bij het kadaster.
3.1.11
Bij e-mail van 12 maart 2019 heeft [appellant] aan Lecc het volgende bericht:
Om te beginnen heb ik een erfdienstbaarheid van WEG en voetpad over uw perceel [perceel] , deze is notarieel vastgelegd en in het kadaster ingeschreven, zoals de wet voorschrijft. (...) Daar ik een erfdienstbaarheid van WEG heb, mag ik alles doen wat voor mijn erfdienstbaarheid noodzakelijk is. Als u dus geen verharding aanlegt, op Uw perceel [perceel] , dan zal ik dat met eigen middelen doen. zoals art 75 zegt. zoals hieronder weergegeven.
De wet schrijft niet voor dat ik u daar van in kennis dien te stellen, maar vind dit wel zo netjes. Een jaar geleden heb ik hier al contact over gezocht met u, maar weinig tot geen respons.
Dus u kunt binnenkort verwachten dat ik zelf verharding ga aanbrengen. Mocht u met mij hierover in contact willen heden hou ik me aanbevolen. Als ik namelijk deze verharding aanbreng, zegt de wet dat u hier geen gebruik meer van kunt maken.
3.1.12
Bij brief van de advocaat van Lecc van 13 maart 2019 is [appellant] gesommeerd de eigendomsrechten van Lecc te respecteren en niet met vervoermiddelen gebruik te maken van het grasveld en daarop geen verharding aan te leggen.
3.1.13
[appellant] heeft daarop bij e-mail van 13 maart 2019 als volgt (afwijzend) gereageerd:
Hierbij geef ik in niet mis te verstane woorden aan gewoon van mijn erfdienstbaarheid gebruik te blijven maken. (...) Ik heb niet alleen een erfdienstbaarheid van voetpad, maar ook van weg. Dat betekent niet dat er een weg moet liggen. Maar dat ik ook de grond van Lecc vastgoed mag betreden met een voertuig naar mijn perceel (...) Ik heb een erfdienstbaarheid van weg en wil met mijn auto op mijn perceel kunnen komen en op eigen perceel kunnen parkeren
Hierbij geef ik aan dat in wetboek 5 titel 6 art. 75 lid 1 staat dat de eigenaar van het heersende erf (ikzelf dus) bevoegd is om op eigen kosten op het dienende erf alles te verrichten, wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is.
Om dus geen sporen te veroorzaken met mijn auto of vast te komen te zitten, heb ik eerst gevraagd of de eigenaar van het dienende erf (lecc vastgoed) hier iets aan wilde doen. Dit is dus al een jaar geleden voorgesteld. Ditzelfde voorstel heb ik enkele dagen geleden nogmaals gedaan, maar Lecc vastgoed als dienend erf weigert dit te doen, Dat is ook niet erg. Hierboven heb ik aangegeven dat ik volgens bovenstaand art bevoegd ben ALLES te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is. (…) Ik verzoek u in niet mis te verstane woorden mij voor morgen donderdag 14 maart 2019 12.00 mede te delen dat Lecc vastgoed (...) mijn erfdienstbaarheden zal respecteren, en altijd met mij in contact kan treden over de maatregelen die ik zal nemen om datgene te doen wat ik nodig acht voor mijn erfdienstbaarheid
3.2
Lecc heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zal verbieden enigerlei pad of verharding aan te (doen) leggen (deels) op perceel [perceel] , dan wel het daar reeds bestaande voetpad te veranderen of te verbreden en het perceel [perceel] buiten de reeds bestaande voetpaden te (doen) gebruiken anders dan als voetpad om te komen en te gaan naar de openbare weg, althans met enig vervoermiddel te (doen) treden buiten de bestaande voetpaden, op straffe van een dwangsom.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Lecc toegewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten. Daartoe heeft de voorzieningenrechter onder verwijzing naar artikel 5:73 BW overwogen, samengevat, dat de erfdienstbaarheid van weg respectievelijk van voetpad om te komen en te gaan naar de openbare weg zo moet worden uitgelegd dat [appellant] als eigenaar van een heersend erf het recht heeft van voetpad over (bestaande) paden en het recht van weg over (bestaande) wegen en voorts dat, zoals blijkt uit foto’s van de situatie ter plaatse, het pad gelet op de geringe breedte duidelijk is bedoeld als voetpad voor voetgangers en geen weg is voor zware, brede (gemotoriseerde) voertuigen. Ook is niet gebleken dat het voetpad door plaatselijke gewoonte wordt gebruikt als weg, zodat [appellant] ten aanzien van het pad langs het grasveld achter zijn loods een recht van erfdienstbaarheid van (voet)pad heeft en geen erfdienstbaarheid van weg. Dat betekent dat [appellant] het pad niet mag gebruiken om met een auto naar en van zijn erf te komen en ook niet kan verlangen dat van het pad een brede verharde weg wordt gemaakt, aldus de voorzieningenrechter (rov. 4.1 tot en met rov. 4.4).
Uitgaande van de huidige situatie heeft [appellant] ook geen belang bij het uitoefenen van het recht van weg over het voetpad langs het grasveld nu hij aan de voorzijde ook een toegangsweg tot zijn erf heeft, die bovendien geschikt is voor zware, brede (gemotoriseerde) voertuigen (rov. 4.5 tot en met rov. 4.8). Volgens de voorzieningenrechter heeft Lecc belang bij naleving van de erfdienstbaarheid van pad over het voetpad teneinde inbreuk op en schade aan haar eigendommen te voorkomen en voorts vanwege haar positie tegenover de eigenaren van de andere huisjes op het park, die van Lecc mogen verwachten dat zij de regels op het park handhaaft (rov. 4.9). De spoedeisendheid van de gevraagde ordemaatregelen is gegeven, gelet op het feit dat [appellant] met zijn auto en/of tractor over het pad blijft rijden ondanks de waarschuwingen van Lecc en hij in zijn e-mails van 12 maart 2019 en 13 maart 2019 heeft aangekondigd dat hij alles mag doen wat nodig is voor de uitoefening van zijn erfdienstbaarheid en zelf verharding gaat aanleggen, aldus nog steeds de voorzieningenrechter.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met zes grieven, waarvan de eerste reeds hiervoor onder “Feiten” is behandeld.
Grief 2is gericht tegen de uitleg van de erfdienstbaarheid door de voorzieningenrechter (rov. 4.1 tot en met 4.4),
grief 3betreft het belang van [appellant] bij uitoefening van het recht van weg (rov. 4.5 tot en met 4.8),
grief 4het belang van Lecc bij naleving van de erfdienstbaarheid van pad over het voetpad (rov. 4.9),
grief 5ziet op de dwangsom en
grief 6op de proceskosten. Deze grieven zullen hierna achtereenvolgens (ten dele gezamenlijk) worden behandeld.
3.5
Ter toelichting beroept [appellant] zich op het woord ‘respectievelijk’ in de akte (
“de erfdienstbaarheid van weg, respectievelijk de erfdienstbaarheid van voetpad, (…) over de bestaande en geprojecteerde wegen en paden op de lijdende erven”) dat duidt op een opeenvolging van wijzen waarop invulling kan worden gegeven aan het recht van erfdienstbaarheid van weg. Voorts blijkt uit de letterlijke tekst dat dit recht ook is gevestigd op ‘geprojecteerde’ wegen en daarmee expliciet de ruimte biedt om nog niet gerealiseerde wegen en paden te gebruiken. Zowel uit de plaatselijke gewoonte, de partijbedoeling als de redelijkheid en billijkheid volgt, aldus [appellant] , dat het hem vrijstaat de weg te gebruiken om met vervoermiddelen van en naar de loods te gaan en deze aan alle zijden te ontsluiten. Volgens [appellant] legt de voorzieningenrechter de erfdienstbaarheid van weg te beperkt uit en heeft Lecc geen (spoedeisend) belang bij haar vorderingen, nu geen sprake is van inbreuk op een eigendomsrecht of schade aan haar eigendommen, terwijl van handhaving van vermeende regels op het park niet is gebleken.
3.5.1
Zoals ook de voorzieningenrechter als uitgangspunt heeft genomen, gaat het in deze zaak om het recht van erfdienstbaarheid dat gevestigd is ten laste van het aan Lecc in eigendom toebehorende grasveld (perceel [perceel] ) en ten behoeve van onder meer het erf van [appellant] . Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder 4.2 terecht overwogen dat op grond van artikel 5:73 BW de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening in eerste instantie worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bij de uitleg van de akte van de erfdienstbaarheid is bepalend de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid door de in de akte gebruikte bewoordingen uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de (inhoud van de) gehele akte. De beginselen van redelijkheid en billijkheid zullen bij de uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend een rol spelen, aldus de voorzieningenrechter.
3.5.2
Het hof stelt voorop dat niet eerder dan 2003, toen de voormalig eigenaar [X] B.V. percelen aan particuliere eigenaren ging verkopen, een erfdienstbaarheid werd gevestigd. Niet in geschil is dat [appellant] zijn eerste huisje nr. [nummer] in 2003 in eigendom verkreeg en het tweede huisje nr. [nummer] aan hem in 2015 werd geleverd door [A] , die zelf sinds 29 december 2003 eigenaar was. Dat [A] , zoals [appellant] aanvoert, al twintig jaar met zijn auto vanaf de (locatie van de) loods naar de openbare weg ging, heeft Lecc gemotiveerd betwist. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat [A] zijn erfdienstbaarheid van weg heeft uitgeoefend op de wijze als door [appellant] aangevoerd, laat staan gedurende twintig jaar.
3.5.3
Voorts stelt het hof vast dat [appellant] na sloop van het huisje van [A] de loods aan de achterzijde van zijn perceel heeft gebouwd met toegang aan de achterzijde, die niet via de weg en zijn eigen parkeerplaats [nummer] kan worden bereikt, terwijl [appellant] ook had kunnen kiezen voor een kleinere loods of plaatsing van de loods met de toegangsdeur aan de weg/voorzijde.
3.5.4
Het standpunt van [appellant] dat de formulering van de erfdienstbaarheid als onder 3.5 weergegeven hem de bevoegdheid geeft over de grond van Lecc te rijden, acht het hof onjuist. De verwijzing in de akte van vestiging naar “de bestaande en geprojecteerde wegen en paden” moet aldus worden uitgelegd dat, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, [appellant] het recht van weg heeft over bestaande wegen en een recht van voetpad over bestaande paden. Daaruit volgt niet dat [appellant] het recht heeft zelf wegen en paden aan te leggen.
De uitleg die [appellant] geeft aan het woord ‘respectievelijk’ om daarmee te betogen dat hij het voetpad op het grasveld mag gebruiken als voetpad
enals weg, acht het hof evenmin juist. Het woord ‘respectievelijk’ wijst op een te hanteren volgorde van, in dit geval, de rechten waar de gevestigde erfdienstbaarheid betrekking op heeft. Uit de bewoordingen in de akte valt voorshands niet op te maken dat een voetpad kan worden gebruikt als voetpad
enals weg.
3.5.5
Ook de uitleg die [appellant] geeft aan het woord ‘geprojecteerde’ in de akte (die erop neerkomt dat het recht van erfdienstbaarheid daarmee expliciet de ruimte biedt om nog niet gerealiseerde wegen en paden te gebruiken) brengt het hof niet tot een ander oordeel. Met het woord ‘geprojecteerde’ wordt gedoeld op de ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid geprojecteerde wegen en paden en (dus) niet – zoals [appellant] betoogt – op wegen en paden die op dat moment nog niet in ontwerp waren. [appellant] heeft ook overigens onvoldoende aangevoerd om het hof ervan te overtuigen dat de door hem voorgestane uitleg moet worden gevolgd.
3.5.6
Gelet op de bewoordingen van de akte, uitgelegd naar objectieve maatstaven, bestaat naar het voorlopig oordeel van het hof geen twijfel over de inhoud van de erfdienstbaarheid. Voor zover [appellant] zich beroept op de plaatselijke gewoonte, een andere partijbedoeling en de redelijkheid en billijkheid baat hem dat niet. Aldus deelt het hof de uitleg van de erfdienstbaarheid door de voorzieningenrechter.
3.5.7
Lecc heeft ook in hoger beroep belang bij naleving van de erfdienstbaarheid van pad over het voetpad, nu het hof niet is gebleken dat het standpunt en/of de houding van [appellant] na het bestreden vonnis is gewijzigd (zie hiervoor rov. 3.3).
3.5.8
De conclusie is dat de grieven 2 en 4 falen. Dit betekent dat grief 3, die ziet op het belang van [appellant] bij het uitoefenen van zijn recht van weg, geen behandeling meer behoeft. Grief 5, gericht tegen de oplegging van de dwangsom, slaagt evenmin; de stelling van [appellant] dat het tweede deel van het dictum onder 5.2 door de formulering (hof: de woorden “ [appellant] zal verbieden”) mogelijkerwijs discussie kan opleveren, acht het hof niet aannemelijk. Voor het overige heeft [appellant] deze grief niet onderbouwd. Grief 6, die ziet op de proceskostenveroordeling kan het hof onbesproken laten nu deze in het verlengde ligt van de grieven 1 tot en met 4. De vorderingen zijn terecht toegewezen en het vonnis zal worden bekrachtigd.
3.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Lecc begroot op € 741,-- aan verschotten en € 1.074,-- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, C.A.H.M. ten Dam en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.