ECLI:NL:GHAMS:2020:797
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep op grond van artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafvordering
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 juni 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Tijdens de zitting op 2 maart 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangegeven dat de verdachte zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. De raadsvrouw verzocht het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die ook strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met enig onderzoek van de zaak. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, zoals bepaald in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2020, waarbij mr. P.F.E. Geerlings en mr. H.A. van Eijk buiten staat waren om het arrest mede te ondertekenen.