ECLI:NL:GHAMS:2020:797

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
23-002608-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep op grond van artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 juni 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Tijdens de zitting op 2 maart 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangegeven dat de verdachte zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. De raadsvrouw verzocht het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die ook strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met enig onderzoek van de zaak. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, zoals bepaald in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2020, waarbij mr. P.F.E. Geerlings en mr. H.A. van Eijk buiten staat waren om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002608-19
datum uitspraak: 2 maart 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2019 in de strafzaak onder de parketnummers
13-145064-19 en 13-741117-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres]
thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 maart 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep, en het standpunt van de raadsvrouw van de verdachte.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 2 maart 2020 namens de verdachte te kennen gegeven dat hij zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven en dat hij het hof verzoekt hem op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk te verklaren. Nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak wordt de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 maart 2020.
mr. P.F.E. Geerlings en mr. H.A. van Eijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.