In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader van de kinderen had in hoger beroep verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) af te wijzen. De kinderen, die al geruime tijd geen contact met hun moeder wilden, werden door de GI onder toezicht gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling. De vader stelde dat de kinderen goed functioneerden op school en dat er geen reden was voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder voerde aan dat de vader de kinderen had betrokken bij de echtscheiding en dat er begeleiding nodig was om de relatie tussen de kinderen en hun moeder te herstellen.
Het hof overwoog dat een ondertoezichtstelling een ingrijpende maatregel is en dat er hoge eisen aan de noodzaak ervan gesteld worden. Hoewel de kinderen geen contact met hun moeder wilden en er zorgen waren over hun ontwikkeling, was het hof van mening dat er op dat moment geen ernstige en concrete bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen was. De kinderen leken zich goed te ontwikkelen en er waren geen signalen van problemen die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigden. Het hof vernietigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. Het hof benadrukte wel de verantwoordelijkheid van beide ouders om de verstoorde relatie te normaliseren en contact tussen de kinderen en hun moeder te bevorderen.