ECLI:NL:GHAMS:2020:887

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
23-002899-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De tenlastelegging omvatte afpersing, twee pogingen daartoe en diefstal in vereniging met fysiek geweld of bedreiging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en pogingen tot afpersing, waarbij hij geweld en bedreiging heeft gebruikt tegen verschillende slachtoffers in Amstelveen. De verdachte heeft bekend de feiten te hebben gepleegd en het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, maar het hof heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, een lichtere straf opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 377 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Het hof heeft de verdachte de mogelijkheid geboden om zijn leven positief in te richten, terwijl de maatschappij beschermd blijft tegen recidive.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002899-19
datum uitspraak: 4 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669037-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 5 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van hetgeen aan hem onder 5 is ten laste gelegd.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een bankbiljet van EUR 50 en/of een bankpas en/of een ov-chipkaart, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], door die [slachtoffer 1] tot stoppen te dwingen en/of vast te pakken en/of te houden en/of die [slachtoffer 1] met dreigende toon te gebieden zijn portemonnee af te geven en/of die [slachtoffer 1] ten gehore te brengen dat er een wapen tegen hem gebruikt zou worden als hij niet zou meewerken;
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een portemonnee, althans geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], die [slachtoffer 2] tot stoppen heeft/hebben gedwongen en/of vast heeft/hebben gepakt en/of vast heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben geduwd en/of heeft/hebben getracht te slaan en/of in de zakken van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gegraaid en/of die [slachtoffer 2] dreigend de woorden ¿laat je geld maar eerst zien dan mag je naar huis¿ en/of ¿Schiet op hem¿ of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking heeft/hebben toegevoegd en/of (daarbij) een pistool althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een portemonnee, althans geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, die [slachtoffer 2] tot stoppen heeft/hebben gedwongen en/of vast heeft/hebben gepakt en/of vast heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben geduwd en/of heeft/hebben getracht te slaan en/of die [slachtoffer 2] dreigend de woorden "laat je geld maar eerst zien dan mag je naar huis" en/of "Schiet op hem" of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking heeft/hebben toegevoegd en/of (daarbij) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een portemonnee, althans (wissel)geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of zijn werkgever, de sleutel van de scooter van die [slachtoffer 3] uit het contact heeft/hebben gehaald en/of die [slachtoffer 3] dreigend de woorden “dus het enige dat er in zit is een ijsje? Geef mij je geld, geef mij je wisselgeld” en/of “ik heb hier iets in mijn zak, dat jou erg pijn gaat doen, je gaat het toch wel geven” of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking heeft/hebben toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een portemonnee, althans (wissel)geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of zijn werkgever, weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, de sleutel van de scooter van die [slachtoffer 3] uit het contact heeft/hebben gehaald en/of die [slachtoffer 3] dreigend de woorden "dus het enige dat er in zit is een ijsje? Geef mij je geld, geef mij je wisselgeld." en/of "ik heb hier iets in mijn zak, dat jou erg pijn gaat doen, je gaat het toch wel geven." of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking heeft/hebben toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bak Ben & Jerry ijs en/of een scootersleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of zijn werkgever, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificaties en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht hetgeen de verdachte onder 1 (afpersing in vereniging), 2 tweede alternatief cumulatief (poging afpersing in vereniging), 3 tweede alternatief cumulatief (poging afpersing in vereniging) en 4 (diefstal in vereniging) ten laste is gelegd.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de feiten die nog inhoudelijk aan de orde zijn.
De verdachte heeft bekend de (pogingen tot) afpersing zoals ten laste gelegd onder 1, 2 en 3 en de diefstal in vereniging onder feit 4 te hebben gepleegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 februari 2019 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, EUR 50, een bankpas en een ov-chipkaart, die toebehoorde aan [slachtoffer 1], door die [slachtoffer 1] tot stoppen te dwingen, vast te pakken en te houden en die [slachtoffer 1] met dreigende toon te gebieden zijn portemonnee af te geven en die [slachtoffer 1] ten gehore te brengen dat er een wapen tegen hem gebruikt zou worden als hij niet zou meewerken;
2.
hij op 21 januari 2019 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van geld dat toebehoorde aan [slachtoffer 2], die [slachtoffer 2] tot stoppen hebben gedwongen, vast hebben gepakt en vastgehouden en geduwd en hebben getracht te slaan en in de zakken van die [slachtoffer 2] hebben gegraaid en die [slachtoffer 2] dreigend de woorden “laat je geld maar eerst zien dan mag je naar huis” en “Schiet op hem” hebben toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 17 februari 2019 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot afgifte van geld dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] en/of zijn werkgever, de sleutel van de scooter van die [slachtoffer 3] uit het contact hebben gehaald en die [slachtoffer 3] dreigend de woorden “dus het enige dat er in zit is een ijsje? Geef mij je geld, geef mij je wisselgeld,” en “ik heb hier iets in mijn zak, dat jou erg pijn gaat doen, je gaat het toch wel geven” toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 17 februari 2019 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander een bak Ben & Jerry ijs die toebehoorde aan een ander dan de verdachte en zijn mededader, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezen verklaarde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 420 dagen waarvan 377 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaar. Daarnaast vordert de advocaat-generaal dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 240 uur. Vanwege de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt, zijn zowel de verdachte als de maatschappij er niet bij gebaat dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte in een korte tijd schuldig gemaakt aan een afpersing, twee pogingen daartoe en een diefstal. De verdachte en de medeverdachte hebben daarbij steeds fysiek geweld gebruikt en/of dreigingen geuit tegen willekeurige slachtoffers. Een deel van de feiten speelde zich af in de nachtelijke uren. Het handelen van de verdachte is voor de slachtoffers, zoals ook blijkt uit hun aangiftes, bijzonder beangstigend geweest. Ook zorgt dit handelen voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft zich van deze gevolgen niets gelegen gelaten. Dat de verdachte ter terechtzitting bij het hof heeft verklaard dat hij het deed voor de spanning en om stoer te doen, maakt (de gevolgen van) zijn daden niet minder ernstig.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel zonder meer dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals is bepaald door de rechtbank, wordt opgelegd.
Bij het bepalen van de straf kent het hof evenwel ook betekenis toe aan de persoonlijke ontwikkeling die de verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt. De verdachte verblijft sindsdien in een begeleide woonvorm in Enschede. Uit het door de reclassering op 18 februari 2020 opgemaakte rapport blijkt dat de verdachte zich goed houdt aan de door de begeleiding gestelde regels, waarbij hij een open houding heeft en zich begeleidbaar opstelt. De reclassering beschrijft de verdachte als een gemotiveerde jongeman die bereid is zijn leven positief in te richten. De verdachte heeft daartoe direct na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis stappen ondernomen. Hij gaat naar school, heeft een bijbaan gevonden en heeft de ambitie om zichzelf verder te ontwikkelen.
In strafverminderende zin kent het hof voorts betekenis toe aan de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en ook inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen.
Bij het bepalen van de straf neemt het hof ten slotte ook de nog de jeugdige leeftijd van de verdachte in aanmerking.
Het hof is van oordeel dat een straf die meebrengt dat de verdachte terug naar detentie moet, geen positieve invloed zal hebben op de ontwikkeling die hij de afgelopen tijd heeft doorgemaakt. Een dergelijke straf onder voornoemde omstandigheden wordt dan ook, mede gelet op het belang van de maatschappij, niet wenselijk geacht. Om die reden zal het onvoorwaardelijke deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf niet uitstijgen boven de duur van het ondergane voorarrest. Het (aanzienlijke) voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal worden opgelegd in combinatie met een langere proeftijd dan gebruikelijk, namelijk drie jaren. Hiermee wordt een stevig justitieel kader geboden waarbinnen de verdachte begeleid kan blijven worden bij de woonvorm waar hij nu verblijft, voor zolang als dit gedurende de proeftijd, ter beoordeling aan de reclassering, nodig is. Tegelijkertijd kan de reclassering op deze wijze de risico’s op recidive blijven monitoren.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de ernst van de feiten voorts nog het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren vereist.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 420 dagen waarvan 377 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar in combinatie met een taakstraf van 240 uur passend en geboden.
Nu het onvoorwaardelijk deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf niet uitstijgt boven de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, heft het hof het – reeds geschorste – bevel voorlopige hechtenis op.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
420 (vierhonderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
377 (driehonderdzevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal verblijven bij Stichting Zorg & Research Enschede, dan wel een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang als de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2020.
Mr. K.J. Veenstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]