In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2019. De verdachte, geboren op Curaçao in 1982 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van 1,65 kilogram cocaïne op 5 juli 2019 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het bewezen verklaarde als volgt vastgesteld: de verdachte heeft opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman verzocht om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden onvoldoende zwaarwegend zijn om tot een mildere straf te komen. Het hof heeft de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de maatschappelijke impact van de drugshandel in overweging genomen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte opnieuw veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met inachtneming van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.