ECLI:NL:GHAMS:2020:889

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
23-004090-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 16 oktober 2019 te Schiphol. De tenlastelegging betrof ongeveer 843,6 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat er geen exact aantal grammen cocaïne kon worden vastgesteld, maar heeft 'een hoeveelheid' cocaïne bewezen verklaard. Het beroep van de verdachte op psychische overmacht werd verworpen, omdat het geschetste scenario niet aannemelijk was. De verdachte had verklaard dat hij onder druk stond van een gevaarlijke man, maar het hof vond de verklaringen inconsistent en onvoldoende onderbouwd.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, en de advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de invoer van een schadelijke stof, bestemd voor verdere verspreiding. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden op, met inachtneming van de tijd die in voorarrest was doorgebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004090-19
datum uitspraak: 4 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-249335-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans gedetineerd in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 843,6 gram (netto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal acht bewezen dat de verdachte een hoeveelheid van ongeveer 843,6 gram heeft ingevoerd.
Het hof stelt vast dat er geen gehalte aan cocaïne is vastgesteld van de 1.054,5 gram cocaïne bevattende pasta die de verdachte heeft ingevoerd. Het hof zal daarom ‘een hoeveelheid’ cocaïne bewezen verklaren, en geen exact aantal grammen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Schiphol opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontslag van alle rechtsvervolging bepleit omdat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte eind februari 2019 een auto-ongeluk heeft gehad met de auto van een ander, aan wie hij daardoor ter vergoeding van de schade een bedrag verschuldigd was. Die persoon is een gevaarlijke man, van wie de verdachte de naam niet durft te noemen. De man kwam bij de verdachte langs op zijn werk bij de kapsalon, waardoor zowel hijzelf als zijn klanten zich bedreigd voelden. Hierdoor moest de verdachte stoppen met zijn kapsalon. De man kwam ook langs bij het werk van de moeder van de verdachte. Hij zei dingen als: ‘als je niet betaalt, dan gebeurt er wat met jou en je moeder’. De man heeft de verdachte zo ernstig bedreigd dat de verdachte voor het aflossen van de schuld geen andere oplossing zag dan het smokkelen van cocaïne naar Nederland, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof acht het beroep van de raadsman op psychische overmacht niet voldoende onderbouwd. De verschillende verklaringen van de verdachte over de tijd, plaats en toedracht van de aanrijding of aanrijdingen bevatten te veel inconsistenties om slechts aan de hand van die verklaringen uit te kunnen gaan van het door de verdediging gestelde scenario. Daarnaast zijn geen concrete gegevens of stukken door de verdachte aangereikt ter onderbouwing van de bedreiging waaraan hij zou zijn blootgesteld, zoals namen of verklaringen van de aanwezigen bij de gestelde bedreigingen in de kapsalon en/of een verklaring van zijn moeder. De door de verdediging overgelegde foto van een beschadigde auto en de overige stukken die de verdachte ter gelegenheid van het hoger beroep heeft overgelegd zijn onvoldoende om de door de raadsman en de verdachte geschetste gang van zaken aannemelijk te achten.
Nu het geschetste scenario niet aannemelijk is geworden, komt het hof niet toe aan de vraag of er naar aanleiding van die gestelde aanrijding(en) sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Nu er verder ook geen andere aanknopingspunten zijn die het beroep op psychische overmacht ondersteunen, acht het hof niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van psychische overmacht. Het verweer wordt verworpen.
Ook anderszins is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een lagere straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne, een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft zich aan deze gevolgen niets gelegen laten liggen.
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een aangetroffen hoeveelheid van tussen de 500 en 1.000 gram is in deze oriëntatiepunten een gevangenisstraf van zes tot acht maanden als uitgangspunt genomen. Het hof gaat – nu geen exact gehalte aan cocaïne bekend is van de aangetroffen hoeveelheid pasta – bij de strafoplegging uit van een hoeveelheid die ongeveer in het midden ligt van de hiervoor genoemde bandbreedte, zodat een gevangenisstraf van zeven maanden als uitgangspunt geldt. In hetgeen door de raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zeven maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. F.M.D. Aardema en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2020.
=========================================================================
[…]