In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 16 oktober 2019 te Schiphol. De tenlastelegging betrof ongeveer 843,6 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat er geen exact aantal grammen cocaïne kon worden vastgesteld, maar heeft 'een hoeveelheid' cocaïne bewezen verklaard. Het beroep van de verdachte op psychische overmacht werd verworpen, omdat het geschetste scenario niet aannemelijk was. De verdachte had verklaard dat hij onder druk stond van een gevaarlijke man, maar het hof vond de verklaringen inconsistent en onvoldoende onderbouwd.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, en de advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de invoer van een schadelijke stof, bestemd voor verdere verspreiding. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden op, met inachtneming van de tijd die in voorarrest was doorgebracht.