ECLI:NL:GHAMS:2020:895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
23-003585-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak woninginbraak met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van woninginbraak, maar het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging, en diefstal. De verdachte heeft op 24 november 2017 zijn ex-vriendin mishandeld en bedreigd, en op 17 november 2017 heeft hij samen met anderen ingebroken in een woning in Hoofddorp. Het hof heeft de beelden van de inbraak als voldoende bewijs beschouwd voor de herkenning van de verdachte door vijf verbalisanten. De verdediging voerde aan dat de herkenning onbetrouwbaar was, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003585-18
datum uitspraak: 19 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2018 ( en het herstelvonnis van 20 december 2018) in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-238263-17 (
zaak A) en 15-001538-18 (
zaak B), alsmede 15-810053-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
postadres: [adres 1] ,
ter terechtzitting opgegeven verblijfsadres: [adres 2] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A(15-238263-17):
1.
hij op of omstreeks 24 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door deze (met kracht) - (met één of beide hand(en)) bij het hoofd vast te pakken en/of (vervolgens) in het gezicht te knijpen en/of te duwen (als gevolg van welke duw die [benadeelde 1] met haar hoofd tegen de autoruit is aangekomen) en/of - meermalen tegen het hoofd te slaan en/of - een kopstoot te geven;
2.
hij op of omstreeks 24 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend (meermalen) de woorden toe te voegen "Hand op de Koran dat ik jou vermoord, jij gaat dood, ik schiet je neer" en/of "Ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 17 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in/uit een woning gelegen aan de [adres 3] ), - meerdere laptops/computers en/of Ipad en/of tablet en/of - een fotocamera en/of - een Ipod en/of - meerdere mobiele telefoons en/of - sieraden en/of munten en/of - een Gucci portemonnee (met daarin onder meer geld en/of (bank)passen) en/of - een schaalmodel auto en/of - een of meer andere goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen (voornoemde) goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Zaak B(15-001538-18 gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Lisserbroek, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een politieambtenaar, te weten [benadeelde 4] , brigadier politie Eenheid Den Haag en op dat moment werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, terzake van overtreding van artikel 266/267 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad geconstateerd, door zich (meermalen) los te trekken uit de greep van die politieambtenaar en/of door zich (meermalen) te bewegen in een andere richting als waar verbalisant en/of andere collega verbalisant(en) hem, verdachte, wilde(n) hebben en/of houden, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een peesscheuring pink van (linker)hand, bij die [benadeelde 4] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Lisserbroek, in elk geval in Nederland, opzettelijk een politieambtenaar, te weten [benadeelde 4] , brigadier van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Lul" en/of "Je kankermoeder";
3.
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, te weten een bromfiets, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten Tetrahydrocannabinol (THC), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis (en het herstelvonnis) waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak B, feit 3

Het hof is met de rechtbank, en in overeenstemming met de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 3 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging zaak A onder 3

Het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep ziet op de vrijspraak van de in zaak A onder 3 ten laste gelegde woninginbraak. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring en heeft daarbij gewezen op de processen-verbaal van herkenning van de verdachte door vijf verbalisanten.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de in zaak A onder 3 ten laste gelegde woninginbraak. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door de vijf verbalisanten op de (‘stills’ van de) camerabeelden het enige bewijs vormt dat de verdachte een van de daders is. Deze herkenningen zijn evenwel onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te worden gebezigd. De herkenningen van de verbalisanten zijn namelijk gebaseerd op onvoldoende onderscheidende kenmerken. Verder kan sprake zijn van bevooroordeling nu de verdachte een bekende is van de politie en er om die reden mogelijk niet volstrekt onbevangen naar de ‘stills’ van de camerabeelden is gekeken. Dat klemt temeer nu de dader een petje op had en door de (beperkte) lichtinval schaduw viel op het gezicht, waardoor het onderscheiden van gezichtskenmerken bemoeilijkt wordt. Daarom moet de verdachte ten aanzien van dit feit – conform het oordeel van de rechtbank – worden vrijgesproken, aldus de raadasman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Op 17 november 2017 is ingebroken in de woning van aangever [benadeelde 2] aan de [adres 3] te Hoofddorp. Van deze inbraak zijn camerabeelden beschikbaar, afkomstig van een aan de aangever toebehorende camera, die op een kast in de woonkamer van de woning stond. Op die beelden zijn twee mannen zichtbaar die de woning doorzoeken. Een van deze mannen draagt een petje. Van deze camerabeelden zijn ‘stills’ gemaakt, die zijn gebruikt voor het maken van een opsporingsdia voor de e-briefing van de basisteams Kennemerland en Amsterdam met het verzoek om herkenning van de twee inbrekers. Vijf verbalisanten hebben naar aanleiding van deze aandachtsvestiging een proces-verbaal opgemaakt waarin zij de herkenning van de verdachte [verdachte] hebben gerelateerd, als zijnde de dader met het petje. Daarbij verklaren alle verbalisanten - al dan niet in een aanvullend pv –
de verdachte te herkennen aan zijn opvallend zwarte dan wel dikke wenkbrauwen en aan zijn opvallend grote haakneus. Alle verbalisanten verklaren tevens dat zij ambtshalve meerdere keren in contact zijn geweest met [verdachte] en dat het voor hen direct duidelijk was dat hij op de betreffende afbeelding stond van de aandachtsvestiging.
Het hof acht de zich in het dossier bevindende “stills” van de camerabeelden van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor herkenning te dienen en is daarbij van oordeel dat op de ‘stills’ die zijn afgebeeld op de aandachtsvestiging het gezicht van de dader met het petje, die door de verbalisanten als de verdachte [verdachte] is herkend, goed zichtbaar is.
Het hof heeft ook geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door de verbalisanten, nu zij allen de verdachte ambtshalve kennen en relateren waaraan zij hem herkennen en zij de verdachte onmiddellijk en zonder voorbehoud herkennen op de aan hen getoonde ‘stills’. Van feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is het hof niet gebleken.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de herkenningen voldoende betrouwbaar en zal het deze gebruiken voor het bewijs. Het verweer van de raadsman dienaangaande wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A(15-238263-17):
1.
hij op 24 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde 1] heeft mishandeld door deze met kracht
- met beide handen bij het hoofd vast te pakken en in het gezicht te knijpen en te duwen, als
gevolg van welke duw die [benadeelde 1] met haar hoofd tegen de autoruit is aangekomen, en
- meermalen tegen het hoofd te slaan en
- een kopstoot te geven;
2.
hij op 24 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] dreigend meermalen de woorden toe te voegen "Hand op de Koran dat ik jou vermoord, jij gaat dood, ik schiet je neer" en "Ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 17 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander uit een woning gelegen aan de [adres 3] :
- meerdere laptops/computers, en
- een fotocamera, en
- een Ipod, en
- meerdere mobiele telefoons, en
- sieraden en munten, en
- een Gucci portemonnee met daarin passen, en
- andere goederen van hun gading,
die toebehoorden aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Zaak B(15-001538-18 gevoegd):
1.
hij op 28 oktober 2017 te Lisserbroek, zich met geweld heeft verzet tegen een politieambtenaar, te weten [benadeelde 4] , brigadier politie Eenheid Den Haag en op dat moment werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, ter zake van overtreding van artikel 266/267 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad geconstateerd, door zich meermalen los te trekken uit de greep van die politieambtenaar en zich meermalen te bewegen in een andere richting als waar verbalisant en een andere verbalisant hem, verdachte, wilden hebben en/of houden, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een peesscheuring pink van linkerhand, bij die [benadeelde 4] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 28 oktober 2017 te Lisserbroek opzettelijk politieambtenaar [benadeelde 4] , brigadier van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je kankermoeder";
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in
zaak A onder 1bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in
zaak A onder 2bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in
zaak A onder 3bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in
zaak B onder 1bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het in de
zaak B onder 2bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 25 juli 2018, dat ten aanzien van de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten is opgemaakt door GZ-psycholoog [naam] . Daarin wordt onder meer het volgende geconcludeerd.
Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en een chronisch PTSS. Ook worden randpsychotische verschijnselen waargenomen waarvan vooralsnog niet duidelijk is of deze optreden in het kader van de persoonlijkheidsproblematiek of dat er een psychotische ontwikkeling gaande is. Deze stoornissen beïnvloedden zijn gedragskeuzes ten tijde van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde. Vanuit de persoonlijkheidsstoornis zijn de emotie-, impuls- en agressieregulatie gestoord. Bovendien was de verdachte ten tijde van het plegen van die feiten onder invloed van alcohol en drugs, welke middelen een verder ontremmend effect lijken te hebben gehad, van waaruit de verdachte zijn emoties en impulsen nog slechter kon beheersen. De afhankelijkheid van middelen dient te worden gezocht in de persoonlijkheidsproblematiek. [naam] concludeert dat de zelfcontrole en keuzevrijheid van de verdachte door de stoornissen dusdanig werden beperkt dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen is.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Gelet op de aard van de bij verdachte geconstateerde problematiek en gelet op het feit dat de in zaak A onder 3 en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten rondom dezelfde periode zijn gepleegd als de feiten waarvoor onderhavige rapportage is opgesteld, is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van die feiten dient te worden uitgegaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafgedeelte zijn (algemene en) bijzondere voorwaarden verbonden die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest van 162 dagen, waarbij het overige gedeelte in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd onder dezelfde algemene en bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank, behoudens het gebiedsverbod.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Allereerst heeft hij zijn ex-vriendin mishandeld door haar onder meer een kopstoot te geven en heeft hij haar met de dood bedreigd. Daarnaast heeft hij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Ten slotte heeft hij een opsporingsambtenaar beledigd en heeft hij zich met geweld verzet tegen de daarop volgende aanhouding, ten gevolge waarvan de politieambtenaar letsel heeft bekomen.
Deze feiten getuigen van weinig respect voor de medemens, andermans eigendomsrecht en het openbaar gezag en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals volgt uit eerder genoemd rapport van psycholoog
[naam] van 25 juli 2018. Ook heeft het hof acht geslagen op de diverse andere rapportages die ten aanzien van de verdachte zijn opgesteld, waaronder een voortgangsverslag van reclassering Inforsa van
4 december 2019 en een update hiervan bij e-mailbericht van 4 maart 2020. Uit de berichtgeving van reclassering volgt dat op de voet van de bij het vonnis waarvan beroep opgelegde bijzondere voorwaarden, die door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard, een start is gemaakt met de uitvoering hiervan. De verdachte heeft vanwege zijn psychische gesteldheid sinds juni 2019 in verschillende GGZ klinieken verbleven, waarbij de behandeling van de verdachte op de voorgrond stond en de meldplichtfrequentie tijdelijk omlaag is gesteld. Sinds september 2019 krijgt de verdachte maandelijks een depot antipsychotica, welk depot door de behandelaren wordt toegediend. Momenteel verblijft de verdachte in de GGZ Ingeest kliniek en wordt naar een geschikte vervolgplek voor hem gekeken. Inforsa adviseert de huidige (lopende) toezichten te continueren. In geval van strafoplegging wordt een werkstraf geadviseerd, nu door detentie de psychologische klachten van de verdachte zouden kunnen verergeren en detentie een plaatsing van de verdachte in een geschikte woonvoorziening mogelijk zou doorkruisen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat ten aanzien van de verdachte een machtiging voortgezet verblijf is afgegeven tot 15 juli 2020.
Het hof acht het in het belang van de verdachte én de samenleving dat het door Inforsa ingezette traject niet wordt doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
Om die reden zal het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die de in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het voorwaardelijke deel van de straf dient als stok achter de deur dan wel steun in de rug, waaraan het hof de bijzondere voorwaarden koppelt, zoals die in eerste aanleg zijn opgelegd, behoudens het gebiedsverbod, nu de noodzaak daartoe, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, niet meer bestaat.
Het hof zal bevelen dat de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
In dit verband overweegt het hof dat uit eerder genoemd rapport van psycholoog [naam] van 25 juli 2018 blijkt dat de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte van dien aard is dat zijn stemming bij frustratie en krenking snel kan omslaan, van waaruit hij sneller overgaat tot intimidatie en agressie. Zijn persoonlijkheids- en psychiatrische problematiek beperken de emotie-, impuls- en agressieregulatie hetgeen de kans op recidive verhoogt. Het ziektebesef is daarbij gering en wisselend en de kans dat de verdachte terugvalt in middelengebruik zeer groot. Sedert de oplegging van de bijzondere voorwaarden bij vonnis van de rechtbank van 28 september 2018 is de verdachte blijkens het voortgangsverslag van Inforsa van 4 december 2019 in een psychose geraakt, hetgeen begin juni 2019 heeft geresulteerd in een opname in de GGZ Ingeest Kliniek middels een inbewaringstelling. De verdachte zou zich destijds gewelddadig richting de politie hebben opgesteld.
Het voorgaande, in samenhang bezien met de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 bewezenverklaarde mishandeling en bedreiging respectievelijk verzet bij aanhouding waarbij letsel is ontstaan, brengt met zich dat naar het oordeel van het hof er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vorderingen benadeelde partijen

Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1](zaak A, feiten 1 en 2)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de gevorderde schade, die van de zijde van de verdachte niet is betwist, geheel toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal - als gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2](zaak A, feit 3)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.677,72 ter zake materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep, gelet op de vrijspraak van feit 3 van zaak A, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op het feit dat per goed is gespecificeerd welk afschrijvingspercentage is toegepast (volgens de website van Slachtofferhulp) is het hof van oordeel dat de gehele vordering kan worden toegewezen. De niet nader met stukken onderbouwde stelling van de verdediging dat hogere afschrijvingspercentages zouden moeten worden gehanteerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het toe te wijzen bedrag zal - als gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] (zaak B, feiten 1 en 2)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 660,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de gevorderde schade, die van de zijde van de verdachte niet is betwist, geheel toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal - als gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Beslag

Bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn de volgende goederen onder de verdachte in beslag genomen en nog niet aan de verdachte teruggegeven. Deze goederen zijn:
  • pot poeder (832547)
  • 53 gripzakjes (844921)
  • 1 snijplank (844925)
Ter terechtzitting heeft verdachte afstand gedaan van deze goederen zodat het hof hierover geen beslissing meer behoeft te nemen.
Bovendien zijn onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven de navolgende goederen en nog niet teruggeven goederen, te weten:
  • 1 filmtas (844911)
  • 1 schoudertas (844914)
Deze goederen dienen aan de verdachte te worden teruggeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 181, 266, 267, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het is het hof ter terechtzitting gebleken dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf reeds wegens schending van de bijzondere voorwaarden bij afzonderlijke beschikking is toegewezen. Nu de tenuitvoerlegging reeds onherroepelijk is gelast, zal het hof de onderhavige vordering ten uitvoerlegging van het openbaar ministerie afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak B onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
Algemene voorwaarden:
  • de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Bijzondere voorwaarden:
Het hof stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt volgens afspraak bij zijn toezichthouder van reclassering Inforsa te Amsterdam en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een
indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • verblijft in een RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met het
  • meewerkt aan schuldhulpverlening en de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
  • zich niet op een ander adres huisvest zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en bloedonderzoek;
  • verplicht is deel te nemen aan een dagbestedingstraject.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 filmtas (844911)
  • 1 schoudertas (844914)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
24 november 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak A onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.677,72 (zesduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak A onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 6.677,72 (zesduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
17 november 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 660,00 (zeshonderdzestig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 660,00 (zeshonderdzestig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
28 oktober 2017.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 1 februari 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2017, parketnummer 15-810053-17, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven,, M. Senden en mr. R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 maart 2020.
mr. R. Oude Breuil is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.