ECLI:NL:GHAMS:2021:102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
23-001825-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplichtigheid aan woninginbraak met bijzondere aandacht voor recidive en drugsproblematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2019. De verdachte, geboren in 1983, was medeplichtig aan een woninginbraak waarbij waardevolle goederen, zoals trouwringen, zijn gestolen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft de opgelegde gevangenisstraf vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met bijzondere voorwaarden die aansluiten bij de adviezen van de reclassering.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft een belaste voorgeschiedenis, is dakloos geweest en heeft een drugsprobleem. Echter, recentelijk heeft hij zich onder behandeling gesteld en lijkt er een positieve ontwikkeling in zijn leven te zijn. Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte de kans krijgt om zijn leven te stabiliseren en zijn drugsproblematiek aan te pakken, zonder dat hij opnieuw van zijn vrijheid beroofd wordt. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep niet meer aan de orde, omdat de schade door een verzekeringsmaatschappij is gecompenseerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001825-19
datum uitspraak: 8 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-669120-17 en 16-015420-18 (TUL) tegen
[verbalisant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij – in zoverre wordt het vonnis vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren, waarbij dezelfde bijzondere voorwaarden moeten worden gesteld als de rechtbank heeft gedaan, met dien verdachte dat voorwaarde 5 dient te worden aangevuld met “indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht”.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is medeplichtig geweest aan een woninginbraak, waarbij waardevolle en voor de bewoner belangrijke goederen zijn weggenomen, zoals trouwringen. Woninginbraken veroorzaken niet alleen overlast en (mogelijk) materiële schade, maar zorgen vooral voor gevoelens van onveiligheid en onbehagen bij de bewoners, terwijl de eigen woning bij uitstek de plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast dragen dergelijke delicten ook in bredere zin bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving, bijvoorbeeld bij buurtbewoners. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk slechts heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2020 komt naar voren dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (gekwalificeerde) diefstellen. In dat licht en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, is de straf die door de rechtbank is uitgesproken in beginsel niet te hoog te noemen. Toch zal het hof voor een andere strafoplegging kiezen en wel om reden van het volgende.
De verdachte, die een belaste voorgeschiedenis heeft, gebruikt al jarenlang harddrugs. Eerdere behandelingen van die problematiek hebben, al dan niet onder het toeziend oog van de reclassering, niet (blijvend) tot het beoogde resultaat geleid. Daarnaast is de verdachte dakloos geweest en kampt hij met flinke schulden. In eerdere rapporten heeft de reclassering geadviseerd de verdachte middels het stellen van bijzondere voorwaarden te verplichten tot het naleven van een meldplicht bij de reclassering en het ondergaan van een ambulante behandeling. Toch zijn dergelijke voorwaarden bij de straffen die de verdachte de afgelopen jaren in andere zaken zijn opgelegd niet gesteld.
Inmiddels lijkt er zich er een kentering in het leven van de verdachte te hebben voorgedaan. Hij heeft zich enkele maanden geleden onder behandeling gesteld bij Castle Craig, alwaar hij een intensief traject volgt. Volgens zijn behandelaar maakt de verdachte daar een gemotiveerde indruk. Verder geniet hij een uitkering en heeft hij schuldhulpverlening. De verdachte heeft concrete plannen om, zodra zijn behandeling dat toe laat, zijn beroep als [beroep] weer op te pakken. Verder heeft hij sinds enige tijd een vriendin met wie hij samenwoont.
Het is niet alleen in het belang van de verdachte, maar ook in dat van de samenleving dat deze positieve ontwikkelingen niet worden geblokkeerd of doorkruist door een straf die ervoor zorgt dat hij opnieuw van zijn vrijheid beroofd raakt. Immers, de stabilisatie van de persoonlijke situatie van de verdachte en
– vooral – een doeltreffende aanpak van zijn drugsproblematiek dragen bij aan de reductie van het recidivegevaar dat hij in zich bergt. Daarom zal het hof de verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Met de voorwaardelijke straf beoogt het hof de verdachte enerzijds een steun in de rug te geven, maar hem anderzijds in te prenten dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten. Het hof acht het voorts noodzakelijk dat daaraan bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die aansluiten bij hetgeen de reclassering eerder heeft geadviseerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 8.000. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven zijn vordering te willen aanpassen omdat de door hem geleden schade door een verzekeringsmaatschappij is gecompenseerd; hij heeft zijn vordering op nihil gesteld. Aldus ligt in hoger beroep geen schadevergoedingsvordering meer voor waarop het hof nog heeft te beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich meldt bij GGZ reclassering Fivoor, zo vaak en zo lang als zijn toezichthouder dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouder worden gegeven;
  • zich voor zijn drugsproblematiek onder ambulante behandeling stelt bij een door de reclassering aan te wijzen instelling voor verslavingszorg en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens zijn behandelaars worden gegeven, één en ander indien, voor zover en zo lang de reclassering dit nog noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 16-015420-18.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 december 2020.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.