ECLI:NL:GHAMS:2021:1041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
19/01247
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de redelijke termijn voor betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 8 november 2018, ten bedrage van € 76, vernietigd. De belanghebbende had de parkeerbelasting betaald via de parkeerapp Yellowbrick, maar de heffingsambtenaar betwistte dat de betaling binnen een redelijke termijn was verricht. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn partner, voldoende uitvoeringshandelingen had verricht om de parkeerbelasting te voldoen, ondanks dat er een tijdsverloop van enkele minuten was tussen het parkeren en de betaling. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de stelling van de belanghebbende niet had betwist dat er voortdurend uitvoeringshandelingen waren verricht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn voor het voldoen van parkeerbelasting en de omstandigheden waaronder deze termijn kan worden beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/01247
25 maart 2021
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 18/7620 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 8 november 2018 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 76. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 16 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 60.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juli 2019 het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 augustus 2019. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Op 8 november 2019 is de partner van belanghebbende omstreeks 18:30 het centrum van Amstelveen binnen gereden. Zij heeft de auto met kenteken [XX-XXX-X] geparkeerd ter hoogte van de Galerij te Amstelveen. Deze locatie is aangewezen als een parkeerplaats waar slechts mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting.
2.2.
Tijdens een controle op 8 november 2019 is omstreeks 18:35 uur geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan, terwijl op dat tijdstip parkeerbelasting was verschuldigd. Vervolgens is aan belanghebbende, als kentekenhouder van de genoemde auto, de naheffingsaanslag opgelegd.
2.3.
Om 18:41 uur is met de parkeerapplicatie Yellowbrick (hierna: de parkeerapp) een bedrag van € 16 aan parkeerbelasting voldaan voor het parkeren op de hiervoor genoemde locatie.

3.Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4.De beslissing en overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd. Daartoe heeft zij als volgt overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“3. Verweerder erkent dat het door eiser geselecteerde adres en zonenummer overeenkomen met de Galerij waar geparkeerd was en dat het tarief overeenkomt. De parkeerbelasting is alleen niet binnen een redelijke termijn voldaan. De controleur heeft met scanapparatuur en foto’s vastgesteld dat eiser om 18.35 uur geparkeerd stond. De parkeerbelasting is pas voldaan vanaf 18.41 uur. Volgens de geldende rechtspraak mogen hier slechts enkele minuten voor gebruikt worden. Bovendien staat binnen 50 meter van de parkeerplek een betaalautomaat, die in het donker verlicht is.
4. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak iemand die parkeert een redelijke termijn moet worden gegund om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn vangt aan direct nadat de auto wordt geparkeerd. De redelijke termijn waarbinnen een parkeerrecht moet worden aangeschaft, hangt af van de omstandigheden van het geval. [1] Volgens eveneens vaste rechtspraak moet iemand die parkeert onverwijld uitvoeringshandelingen verrichten die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Eiser heeft op de zitting uitgelegd dat zijn vrouw met de auto op pad was. Zij zou pas rond 18.30 uur het centrum van Amstelveen zijn binnengereden en heeft daarna een parkeerplek gevonden. De registratie van de controleur is van 18.35.20 uur en volgens de parkeerapp is om 18.41 het parkeergeld betaald. Er is dus volgens de geregistreerde gegevens 5 minuten en 40 seconden zonder te betalen stilgestaan. Als omstandigheden tijdens het parkeren noemt eiser onder meer plaatselijke onbekendheid, duisternis en regen. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting naar voren gebracht dat het mogelijk is dat de vrouw van eiser aan een stuk door heeft gezocht naar een parkeerzuil. Verweerder baseert zich echter op het tijdsverloop en vindt dat te lang de tijd is genomen om het parkeergeld te betalen. De rechtbank is dat niet met verweerder eens en is van oordeel dat het in dit concrete geval gezien de geschetste (weers)omstandigheden en de relatief korte tijd tussen het vastgestelde parkeren en het betalen van het parkeergeld voldoende aannemelijk is dat de vrouw van eiser doorlopend bezig is geweest met uitvoeringshandelingen en dat deze handelingen zijn verricht binnen een redelijke tijd na aanvang van het parkeren.
5. Het beroep is daarmee gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en vernietigt de naheffingsaanslag van 8 december 2018. Deze uitspraak treedt in de plaats van de vernietigde bestreden uitspraak.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
De heffingsambtenaar stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de verschuldigde parkeerbelasting – gezien de wijze van betaling middels de parkeerapp, de locatie van de parkeerplaats en de locatie van de parkeerautomaat – niet binnen een redelijke termijn is voldaan en dat de naheffingsaanslag daarom terecht is opgelegd. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft de heffingsambtenaar bij zijn beroepschrift in hoger beroep foto’s en een kaart van de situatie ter plaatse overgelegd.
5.2.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar desgevraagd evenwel uitdrukkelijk verklaard de stelling van belanghebbende, dat zijn partner vanaf het moment van parkeren voortdurend uitvoeringshandelingen heeft verricht die waren gericht op de voldoening van de verschuldigde parkeerbelasting, niet te betwisten. Daarom moet van de juistheid van deze stelling worden uitgegaan, ook al lijkt het gezien de foto’s, de kaart en de wijze van betaling voor twijfel vatbaar dat het doelgericht voldoen van de parkeerbelasting in dit geval meer dan zes minuten in beslag heeft kunnen nemen.
5.3.
Naar het oordeel van het Hof moet alle gemoeide tijd met het bij voortduring verrichten van de uitvoeringshandelingen worden gerekend tot de tijd die moest worden gegund om de parkeerbelasting te voldoen, zelfs nu dit zes minuten of zelfs nog langer in beslag heeft genomen. In hetgeen de heffingsambtenaar overigens heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding anders te oordelen.
Slotsom
5.4.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank, en
  • bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 519.
De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Blokland, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 25 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Voetnoot rechtbank: Zie bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016, te raadplegen via rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2016:9379.