In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1965, die een schadevergoeding vroeg in verband met kosten van rechtsbijstand en andere schade die hij had geleden in de strafzaak met parketnummer 23-002985-18. Het verzoekschrift was op 21 oktober 2020 ingediend en de advocaat-generaal had op 24 november 2020 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 26 januari 2021 was verzoeker niet aanwezig.
Verzoeker vroeg om een vergoeding van € 9.745,09 voor rechtsbijstand, € 189,69 voor schade door tijdverzuim, en € 23,28 voor reiskosten. Het hof oordeelde dat de toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 534 Sv afhankelijk is van de billijkheid. Het hof wees het verzoek voor de vergoeding van rechtsbijstand af, omdat de advocaat slechts 50 minuten had besteed aan het opstellen van een verzoekschrift na vrijspraak in eerste aanleg.
Voor de schade door tijdverzuim erkende het hof een vergoeding van € 118,11, gebaseerd op loonspecificaties die verzoeker had overgelegd. Voor de reiskosten ontbraken de benodigde bewijsstukken, waardoor dit verzoek werd afgewezen. Uiteindelijk kende het hof een totale schadevergoeding van € 10.172,38 toe, bestaande uit een vergoeding voor rechtsbijstand en tijdverzuim, en wees het overige verzoek af. De beschikking werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof en de voorzitter beval de tenuitvoerlegging van de beschikking aan.