ECLI:NL:GHAMS:2021:1110

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
23-002767-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door schieten met vuurwapen voor pizzeria in Amsterdam Noord

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag, gepleegd op 16 maart 2018, toen hij in Amsterdam Noord voor een pizzeria een ander meermalen met een vuurwapen beschoot. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf in hoger beroep verlaagd naar zes jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte door drie schotverwondingen. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vuurwapenbezit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich na het schietincident verborgen heeft gehouden en dat hij eerder in contact was gekomen met politie en justitie. De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, hebben geleid tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte niet verder gecontinueerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002767-19
datum uitspraak: 20 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650165-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] terwijl hij, en/of zijn mededader een doorgeladen pistool en/of (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, bij zich droeg naar die [slachtoffer] toe te gaan en vervolgens één of meerma(a)l(en) met dat pistool en/of (vuur)wapen, in elk geval een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp in de richting van de buikstreek en/of middellichaam en/of been, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere straf zal opleggen dan de rechtbank. Omdat het hof ook deels een andere bewijsconstructie hanteert dan de rechtbank, zal het – ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest – het vonnis geheel vernietigen.

Bewijsoverweging

Het hof acht het tenlastegelegde bewezen, neemt daarbij gedeeltelijk de overwegingen van de rechtbank over, en komt tot de volgende bevindingen.
Het hof stelt allereerst vast dat een persoon in de vroege ochtend van 16 maart 2018 bij pizzeria ‘[pizzeria]’ in Amsterdam Noord meermalen met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten en daarmee zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de letselverklaring van traumachirurg [naam 1] blijkt dat [slachtoffer] op 16 maart 2018 is opgenomen met drie schotverwondingen, twee aan het linkerbeen en een in de linkerflank. Het projectiel dat de laatste verwonding veroorzaakte bevindt zich nog in de borstholte van het slachtoffer.
De vraag is of de verdachte deze schoten heeft afgevuurd. Daarbij heeft het hof enerzijds acht geslagen op verklaringen van [slachtoffer] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die naar de verdachte als de dader wijzen, en anderzijds op verklaringen van deze zelfde personen, die steun zouden geven aan de conclusie dat de verdachte niet de schutter is geweest. Het hof hecht uiteindelijk geloof aan de verklaringen die naar de verdachte als dader wijzen en niet aan de andere verklaringen.
Ten aanzien van het daderschap van de verdachte overweegt het hof als volgt.
Op 16 maart 2018 hebben de verbalisanten [slachtoffer] na het schietincident in het ziekenhuis bezocht. Hij heeft toen aan hen verklaard dat hij weet wie hem heeft neergeschoten maar dat hij dat niet gaat vertellen, omdat ‘het al geregeld wordt’. [1] Vervolgens is hij de anderhalve week daarop niet gehoord.
[slachtoffer] was de avond van 15 maart 2018 en de nacht erop onder meer vergezeld van getuigen [getuige 1] en [getuige 2], ook naar de pizzeria. Zij hebben in hun verklaringen op respectievelijk 16 maart [2] , 6 april [3] en 11 april 2018 [4] en 16 maart [5] en 3 mei 2018 [6] de verdachte als schutter omschreven, zonder diens naam te noemen maar wel met specifieke omschrijvingen van zijn uiterlijk, kleding en gedrag in de bewuste nacht. Hun verklaringen zijn zowel los van elkaar als in samenhang bezien consistent, en daarbij op onderdelen dusdanig gedetailleerd dat het hof deze geloofwaardig acht.
[getuige 2]heeft op 16 maart 2018 verklaard dat ze met [slachtoffer] en een vriend van hem naar de [club 1] was. Daar naartoe lopend, na het in de buurt parkeren van de auto, kwamen ze een groep jongens tegen voor de club [club 2]. De groep jongens was (deels) Marokkaans en had ruzie met de beveiliging. Het groepje was aan het schreeuwen, ook arrogant. [slachtoffer] heeft ze meegenomen naar de [club 1], waar hij voor iedereen heeft betaald. In de [club 1] waren ook twee van [getuige 2]’s vriendinnen, waaronder [getuige 1]. Aan het eind van de avond gingen ze per auto naar Amsterdam Noord. De rest van het [club 1]-gezelschap ging daar ook naartoe, met een taxi en een scooter. Een van de mannen op de scooter omschrijft [getuige 2] als iemand met specifieke uiterlijke kenmerken die passen bij de verdachte, die licht getint is en kleiner dan 167 cm, zoals het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2021 uit eigen waarneming is gebleken. Hij was er al bij in de [club 1], had daarvoor ook ruzie gemaakt bij de [club 2] en gedroeg zich irritant. Bij de [club 2], zo verklaart [getuige 2] later op 3 mei 2018, had hij geroepen “Amsterdam is van mij”. Het was de jongen die later bij de pizzeria op [slachtoffer] heeft geschoten, aldus [getuige 2]. Bij de pizzeria zat zij in de auto, bevond haar vriendin [getuige 1] zich in de pizzeria, stond een heel groepje voor de deur van de pizzeria en hoorde [getuige 2] schoten en geschreeuw, terwijl zij de schutter op de rug keek. [getuige 2] heeft een scooter zien wegrijden. Op 3 mei 2018 verklaart [getuige 2] gelijkluidend en ook over de andere Marokkaanse jongen met wie de schutter samen was bij de pizzeria, waarbij zij - net als getuige [getuige 1] - kenmerken noemt die overeenkomen met de die nacht op camerabeelden van de veerpont opgenomen [naam 2].
[getuige 1]heeft verklaard dat zij samen met een vriendin, [naam 3], naar de [club 1] was en dat een andere vriendin, [getuige 2], met [slachtoffer] was, die daar weer met een paar vrienden was. Na het uitgaan ging [getuige 1] met haar vriendin, [getuige 2] en [slachtoffer] en zijn twee vrienden met de auto naar pizzeria ‘[pizzeria]’ in Amsterdam-Noord. Andere personen waren met scooters, grijs van kleur, bij de [club 1]. [getuige 1] zag bij de pizzeria weer die andere jongens. Ze stond op enig moment binnen in de pizzeria, terwijl [slachtoffer] buiten stond. Toen hoorde ze drie knallen. Zij zag buiten een jongen die zij eerder in de [club 1] had gezien, met een vuurwapen in zijn rechterhand staan. De omschrijving van de specifieke uiterlijke kenmerken, de lichtgetinte huidskleur en de lengte van ongeveer 165 cm die zij van de man geeft komt sterk overeen met uiterlijke kenmerken van de verdachte en niet met die van [naam 2], over wie [getuige 1] op 11 april 2018 op vertoning van een foto ook verklaart dat hij niet de schutter is, maar wel goed lijkt op een man die zowel in de [club 1] als bij de pizzeria samen met de schutter was. [getuige 1] is naar buiten gerend en zag [slachtoffer] op de grond liggen. Ze heeft een grijze Vespa scooter zien wegrijden, eenzelfde als zij eerder bij de [club 1] had zien wegrijden. Op 6 april 2018 heeft ook [getuige 1] in grote lijnen gelijkluidend verklaard en toegevoegd dat de schutter eerder met een aantal Marokkanen in de VIP-ruimte van de [club 1] was.
Op 17 maart 2018 hoorden verbalisanten in het ziekenhuis tijdens een gesprek tussen [slachtoffer] en [naam 4] dat [slachtoffer] zei: “Ik heb geen schuld uitstaan bij niemand. Ik weet niet waarom hij dat deed. Hij was opgefokt, de hele avond al.” [7] Dit sluit naar het oordeel van het hof aan op het door getuige [getuige 2] beschreven gedrag van de verdachte. In een opgenomen telefoongesprek van [slachtoffer] op 22 maart 2018 zegt hij: “Gewoon een uit de hand gelopen ruzie. We waren met ze alle bro hij was ook met ons”. [8] Op 27 maart 2018 vraagt iemand over de telefoon aan aangever of hij al iets heeft gehoord van die ‘kut Marokkanen’. [9] Vervolgens bezochten verbalisanten [slachtoffer] op 28 maart 2018 in zijn woning. [slachtoffer] heeft toen verklaard dat hij geen aangifte wilde doen en dat hij bang is dat er meer van gaat komen als hij wel aangifte doet. Hij heeft verklaard dat hij de schutter kent van het begroeten en dat de schutter eerder met een vuurwapen heeft rondgelopen. [10] Het hof stelt vast dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. [11]
Pas op 4 april 2018 heeft [slachtoffer] alsnog aangifte gedaan. [12] Hij heeft toen verklaard dat hij op 16 maart 2018 bij een pizzeria in Amsterdam-Noord was en buiten ruzie kreeg. Over de schutter zegt hij: “ik ken die jongen al twee jaar, hij woont hier om de [verbalisant 11]. Jullie weten toch wie het is. Doe niet zo moeilijk.” Degene waarmee hij ruzie kreeg, begon volgens [slachtoffer] gelijk te schieten met een klein zwart wapen. [slachtoffer] en de schutter hadden elkaar die avond eerder ook gezien in de [club 1]. In de aangifte noemt [slachtoffer] uiteindelijk de naam van de verdachte, omschrijft hem daarbij als een klein iemand van ongeveer 160 cm met een bolle neus en bevestigt later dat de verdachte de schutter is, zodra de verbalisanten hem op een later moment een foto van de verdachte laten zien. [13]
Dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was, wordt door hemzelf erkend. Hij heeft verklaard [slachtoffer] uit het uitgaansleven te kennen. Hij kent hem ongeveer twee jaar. In de nacht van 15 op
16 maart 2018 was hij met zijn vriend [naam 2]. Zij waren op de scooter van [naam 2], die zij afwisselend bestuurden. Zij zijn [slachtoffer] in de [club 1] tegengekomen, de verdachte was daar onder meer op het VIP-deck. Daarna is hij met [naam 2] naar de pizzeria in Amsterdam-Noord gegaan. Daar heeft hij ook [slachtoffer] gezien. Hij heeft verklaard daar weg te zijn gerend na het schieten. [14] Uit camerabeelden is gebleken dat [naam 2] korte tijd na het schietincident met de scooter aankomt bij de pont tegenover het centraal station, daar enkele minuten wacht en de pont opgaat terwijl twee minuten daarna de verdachte verschijnt en dezelfde pont op loopt. [15] Het hof laat in het midden of de verdachte te voet of op de scooter, al dan niet tegelijk met [naam 2], de plaats delict heeft verlaten en ziet in de wisselende verklaringen daarover geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van getuigen, noch om de verklaring van de verdachte dat hij is weggerend terzijde te schuiven. Het hof hecht evenwel geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij zonder enige betrokkenheid bij de schietpartij en met achterlaten van zijn vriend [naam 2] enkel van de plaats delict is weggerend om zichzelf in veiligheid te brengen om vervolgens – naar eigen zeggen – gedurende 10 minuten door te rennen in de richting van de pont tegenover het centraal station.
Het hof neemt voorts als vaststaand aan dat de verdachte zich in de periode na het incident verborgen heeft gehouden. Daartoe acht het hof het navolgende redengevend. Vanaf 17 maart 2018 heeft de verdachte zijn telefoon niet meer gebruikt. [16] In een telefoongesprek op 22 maart 2018 zegt [slachtoffer] dat hij heeft gehoord dat “die man” is gevlucht” [17] ; op 28 maart 2018 zegt hij in een telefoongesprek: “zijn vader heeft hem afgezet met een grote koffer” [18] . Uit een telefoongesprek van de vader van de verdachte op 5 april 2018 volgt dat de verdachte dan in Istanbul is: “ik moet het niet over de telefoon zeggen, maar ja, klaar”. [19] In april en mei 2018 is de verdachte wekenlang niet bereikbaar geweest voor zijn WPI consulent met wie hij sinds eind januari 2018 weer nauw samenwerkte. [20] Begin juni 2018 is hij vanuit Turkije naar Brussel gevlogen. [21] Dat hij daar enkel op vakantie was om tot rust te komen acht het hof niet geloofwaardig, met name nu de verdachte zelf heeft verklaard zonder voorafgaande boeking van een vlucht of hotel via Zaventem naar Turkije te zijn gegaan waarbij hij pas op het vliegveld een enkele reis heeft geboekt. [22] Op geen enkele wijze is onderbouwd of anderszins komen vast te staan dat de verdachte in de periode tussen 16 maart 2018 en begin juni 2018 in Nederland heeft verbleven.
Op basis van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte de schutter is geweest. Daarbij heeft het echter ook het navolgende in aanmerking genomen.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2018, waarin hij zijn aangifte tegen de verdachte intrekt omdat hij deze slechts onder druk heeft aangewezen. Zijn verklaringen in dit verband overtuigen het hof geenszins, mede gezien de overige inhoud van het dossier zoals hiervoor weergegeven. Tijdens deze verklaring zegt [slachtoffer] zich weinig meer te herinneren van het schietincident. Scooters heeft hij niet gezien en hij weet ook niet of de verdachte ter plaatse was. De schutter zou een donkere Surinamer, Antilliaan of Afrikaan zijn geweest. Over de donkere man kan hij echter weinig specifieks zeggen, een naam of adres noemt hij niet. Hij verklaart wel dat “hij (
het hof begrijpt: de schutter) niet met ons was”. Voorts verklaart [slachtoffer] over een brief die voor zijn deur zou zijn gelegd waarin stond dat hij de verdachte als dader moest aanwijzen. Ook direct na het schietincident zou de donkere man over hem heen zijn komen staan en tegen hem hebben gezegd dat hij de verdachte moest aanwijzen, hij zou daarbij zelfs de naam van de verdachte hebben genoemd.
[slachtoffer] verklaart voorts niet bang te zijn voor [verdachte], maar wel voor de donkere jongen, maar “iemand onschuldig vastzetten, dat kan niet”.
Het hof acht deze intrekking van de aangifte als gezegd volkomen ongeloofwaardig, waarbij het in het bijzonder nog in aanmerking neemt dat die niet of nauwelijks verenigbaar is met de moeizame totstandkoming van de aangifte op 4 april 2018 en de daaraan voorafgaande opgenomen telefoongesprekken van de verdachte, waarin overigens geenszins in naar voren komt dat [slachtoffer] het voornemen had een andere persoon te gaan aanwijzen. In een nader verhoor op 28 maart 2019 naar aanleiding van een verdenking van beïnvloeding van getuigen beroept [slachtoffer] zich op zijn zwijgrecht. Ook als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer] het hof er absoluut niet van kunnen overtuigen dat hij de verdachte heeft aangewezen als schutter uit angst voor ‘de donkere man’. Op nadere vragen over de redenen voor het doen van aangifte tegen de verdachte en het intrekken ervan heeft hij bij die gelegenheid nauwelijks meer gedaan dan verwijzen naar hetgeen hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard.
Het hof hecht evenmin geloof aan de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 21 januari 2019, waarbij zij hun eerdere verklaringen respectievelijk nuanceren ([getuige 1]) en intrekken ([getuige 2]).
[getuige 1]verklaart bij de rechter-commissaris dat zij tot de conclusie was gekomen dat de verdachte de schutter is geweest, omdat [slachtoffer] had gezegd dat het de jongen uit de [club 1] was, het mopshondje (het volgens de getuige meest opvallende uiterlijke kenmerk van de verdachte). Over wat zij bij de politie heeft verklaard over de persoon die zij heeft gezien met het wapen, verklaart zij dat ze het niet heeft verzonnen maar dat het ook een invulling kan zijn geweest. Het hof ziet in deze nuanceringen op
21 januari 2019 geen reden om te twijfelen aan hetgeen de getuige op 16 maart en in april 2018 heeft verklaard. Het hof tekent daarbij nog aan dat de getuige op 21 januari 2019 ook heeft verklaard niet meer te weten of door [slachtoffer] tegen haar is gezegd dat ze niet een donkere jongen moest aanwijzen, hetgeen [slachtoffer] haar naar zijn eigen zeggen zou hebben geïnstrueerd. De dag erna, op 22 januari 2019, heeft ze bij de rechter-commissaris naar aanleiding van een verdenking van meineed verklaard dat ze heeft verklaard uit haar herinnering; “nu begin ik ook te twijfelen”.
Als
[getuige 2], na te hebben gemeld dat ze haar verklaring wil intrekken, bij de rechter-commissaris wordt gewezen op haar uitgebreide verklaring van 16 maart 2018, wordt zij emotioneel en zegt zij geen verklaring meer te willen afleggen. Ze is bang, zegt ze, voor beide partijen. Vervolgens verklaart ze dat het ook de vriend van de verdachte had kunnen zijn of de donkere jongen. De persoon over wie ze eerder heeft verklaard zou het niet zijn geweest. Haar verklaring dat [slachtoffer] enkele dagen na de schietpartij heeft gezegd dat ze “niet een neger moest aanwijzen” overtuigt het hof ook niet, omdat zij op 16 maart 2018 al zelfstandig heeft verklaard over de verdachte als de schutter.
Het hof onderkent wel het opmerkelijke karakter van hetgeen getuige [getuige 2] op de plaats delict tegenover een verbalisant heeft gezegd, namelijk dat het om ‘twee negers’ zou gaan. Daar staat tegenover dat [getuige 2] ook tegen de verbalisant heeft gezegd dat de betreffende ‘negers’ op een scooter wegreden en dat getuige [getuige 1] blijkens haar verklaring op 21 januari 2019 niets heeft meegekregen over ‘twee negers’. Van meer gewicht vindt het hof het opgenomen telefoongesprek tussen [getuige 2] en haar moeder, vlak voor het moment dat zij op 21 januari 2019 door de rechter commissaris wordt gehoord. [23] In dat gesprek zegt zij: “Ja en die jongen die is neergeschoten zegt dus tegen mij van je mag absoluut niet zeggen dat die jongen het heeft gedaan terwijl ik dat al wel heb verklaard want anders krijgen we allemaal problemen (..) die jongen zei tegen mij ik moet maar gewoon zeggen wat er is gebeurd (..) Ja, daarna zei hij je moet zeggen dat het een neger was. Ik zeg maar dat ga ik niet doen, dat kan ik toch helemaal niet doen want dan gaan ze mij weer allemaal vragen stellen terwijl ik daar helemaal geen antwoord op heb”.
De volgende dag, op 22 januari 2019, verklaart [getuige 2], naar aanleiding van een verdenking van meineed, dat ze onder druk wordt gezet door [slachtoffer] en dat haar eerdere verklaringen gewoon kloppen. [24]
Het hof concludeert dat het de verklaringen zoals die door [getuige 2] en [getuige 1] in maart, april en mei 2018 en door [slachtoffer] op 4 april 2018 zijn afgelegd als uitgangspunt dienen te worden genomen.
Op basis van al het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de schutter is geweest. In het voorgaande ligt tevens de verwerping besloten van alle in hoger beroep gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 maart 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht een straf van 48 maanden op te leggen zodat de verdachte niet opnieuw hoeft te worden ingesloten, gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt en zijn goede gedrag gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door, kennelijk uit het niets, met een vuurwapen van dichtbij meermalen op [slachtoffer] te schieten. [slachtoffer] is hierdoor ernstig gewond geraakt, per ambulance opgenomen met drie schotverwondingen, twee aan het linkerbeen en een in de linkerflank en heeft een spoedoperatie moeten ondergaan. Dat het letsel niet nog ernstiger of zelfs fataal was, is geenszins aan de verdachte te danken. Het schietincident vond ’s nachts na het uitgaan plaats vóór een druk bezochte pizzeria in Amsterdam Noord, in de aanwezigheid van vele andere personen. Dergelijk levensgevaarlijk vuurwapengeweld schokt de rechtsorde in aanzienlijke mate en gedurende lange tijd en leidt tot gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid, niet alleen bij de direct betrokkenen maar bij de gehele samenleving.
Het hof is van oordeel dat het hiervoor beschreven feit geen andere straf rechtvaardigt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte weegt het hof strafverzwarend mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2021 eerder meermaals ter zake van strafbare feiten, waaronder vuurwapenbezit is veroordeeld, waarbij dat vuurwapenfeit van voor het onderhavige gebeuren dateert en de veroordeling daarvoor inmiddels onherroepelijk is.
Het hof heeft kennisgenomen van een NIFP-rapportage van 9 mei 2019. De verdachte heeft medewerking aan het onderzoek geweigerd. Uit deze rapportage volgt – kort gezegd – onder meer dat de verdachte een man is die vanaf zijn tienerjaren met politie en justitie in aanraking is gekomen. Hij behoorde tot de Top-600 en later tot de Top-1000. De verdachte hield zich op met een groep probleemjongeren in de Diamantbuurt in Amsterdam. Diverse interventies over de jaren in de vorm van toezicht door de (jeugd)reclassering en systeemtherapie, vanuit de Waag en de Bascule, hadden slechts een tijdelijk positief effect. Er is eerder bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van gewetensfunctie, agressieregulatie en empathisch vermogen geconstateerd. Door de weigering van de verdachte was het niet mogelijk een (nieuwe) diagnose op te stellen.
Het hof heeft tevens acht geslagen op hetgeen is aangevoerd en overgelegd over het gedrag van de verdachte tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis, onder meer de eigen verklaring van de verdachte dat hij zich vrijwillig heeft aangemeld bij een psycholoog en dat een nieuwe behandeling bij de Waag wordt overwogen.
De na te noemen duur van de gevangenisstraf die het hof aan verdachte zal opleggen, maakt echter dat de voorzichtige positieve ontwikkelingen door hernieuwde detentie zullen worden doorkruist. Vanwege de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder verdachte dit feit heeft gepleegd kan het hof echter niet volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte tot op heden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf recht doet aan de grote ernst van het feit en in overeenstemming is met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gezien de bovenstaande overwegingen en de onderstaande beslissingen zal het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die laatstelijk is verlengd tot het moment van de uitspraak, niet verder continueren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.J.A. Duker en mr. R.A.E. van Noort,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 april 2021.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2018 opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], AD1 p. 1.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige van 16 maart 2018 opgemaakt door [verbalisant 3], AD1 p. 151-153.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige van 6 april 2018 opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], AD1 p. 163-165.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige van 11 april 2018 opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], AD1 p. 166-168.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 17 maart 2018 opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], AD1 p. 158-162.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige van 3 mei 2018 opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], AD1 p. 172-175.
7.Proces-verbaal van 17 maart 2018 opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9], AD1 p. 50.
8.Proces-verbaal mbt relevante tapgesprekken van 13 juli 2018 opgemaakt door [verbalisant 10], AD2 p. 192.
9.Proces-verbaal mbt relevante tapgesprekken van 13 juli 2018 opgemaakt door [verbalisant 10], AD2 p. 192.
10.Proces-verbaal verklaring [slachtoffer] van 28 maart 2018 opgemaakt door [verbalisant 11] en [verbalisant 12], AD1 p. 2-3.
11.Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 maart 2021 betreffende de verdachte.
12.Proces-verbaal van aangifte van 4 april 2018 opgemaakt door [verbalisant 11] en [verbalisant 12], AD1 p. 4-7.
13.Proces-verbaal tonen foto vermoedelijke schutter aan slachtoffer van 4 april 2018 opgemaakt door [verbalisant 11] en [verbalisant 12], AD1 p. 13-14.
14.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg bij de rechtbank van 26 juni 2019, p. 2.
15.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek camerabeelden van 11 mei 2018 opgemaakt door [verbalisant 5], p. AD1 53-97.
16.Proces-verbaal aanvraag bevel opnemen (tele)communicatie van 30 maart 2018 opgemaakt door [verbalisant 13], BOB1 p. 157-168.
17.Proces-verbaal mbt relevante tapgesprekken van 13 juli 2018 opgemaakt door [verbalisant 10], AD2 p. 192
18.Proces-verbaal mbt relevante tapgesprekken van 13 juli 2018 opgemaakt door [verbalisant 10], AD2 p. 193.
19.Proces-verbaal mbt relevante tapgesprekken van 13 juli 2018 opgemaakt door [verbalisant 10], AD2 p. 196.
20.proces-verbaal van bevindingen Inspanningsoverzicht Top600, p. 3-4 (los nagezonden).
21.Proces-verbaal van onderzoek naar reisbeweging [verdachte] van 3 juli 2018 opgemaakt door [verbalisant 10], AD3 p. 214.
22.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 6 april 2021.
23.Proces-verbaal bevindingen tapgesprekken van 7 februari 2019 opgemaakt door [verbalisant 10], AD3 p. 218-223.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 januari 2019 opgemaakt door [verbalisant 11] en [verbalisant 10], bijlagen p. 32.