Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Verder verloop van het geding
2.Verdere beoordeling
Ik blijf bij hetgeen ik heb verklaard tijdens de zitting op 19 oktober 2019 over de gebeurtenissen op 11 november 2015. Mijn zus was op dat moment verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De echtscheiding was toen nog niet uitgesproken. Er was sprake van een vechtscheiding. Inmiddels is de echtscheiding afgewikkeld. Ik was die dag samen met mijn zus op bezoek bij de makelaar in [plaats] , die door de rechter was aangewezen om het huis in [plaats] te taxeren. Deze makelaar liet weten dat ofwel beide partijen of geen van beide partijen bij de taxatie aanwezig zouden zijn. Mijn zus wilde niet alleen bij de taxatie zijn omdat zij niet alleen met [geïntimeerde] geconfronteerd wilde worden. Zij was bang voor hem. Wij wilden daarom met [geïntimeerde] overleggen of het goed was dat mijn zus zich zou laten vergezellen door mij of een andere broer. Omdat wij om de hoek waren van het huis van [geïntimeerde] zijn wij daar naartoe gereden. Dat bood tevens de gelegenheid om foto’s te nemen van de auto’s die voor het huis stonden. [geïntimeerde] zei namelijk telkens dat hij geen geld had terwijl wij wisten dat hij over een aantal auto’s beschikte.
U houdt mij voor dat mijn zus [geïntimeerde] als agressief heeft omschreven en dat ik hem zelf ook heb omschreven als agressief, verward en niet voor rede vatbaar en dat er in 2014 een incident is geweest waarvan door mijn zus aangifte is gedaan. U vraagt mij waarom ik dan toch heb besloten om onaangekondigd op bezoek te komen en het alarm te negeren. Ik heb het alarm niet genegeerd en ik kwam daar om te praten over een oplossing. Het huis was nog steeds van mijn zus en [geïntimeerde] weigerde alle medewerking. Ik heb er toen niet aan gedacht dat het verkeerd zou kunnen aflopen. Daar hoefde ik niet over na te denken.
netto weekinkomenof de
netto winst(bruto omzet minus de vaste en variabele kosten en belastingen) niet kon worden afgeleid. De thans overgelegde stukken geven daarin niet meer inzicht dan de reeds eerder overgelegde stukken. De heer [B] heeft blijkens zijn verklaring de verkoopopbrengst minus de aanschafwaarde van de verkochte auto’s berekend. Dat is in het licht van de overweging van het hof in het tussenarrest onvoldoende. De vordering zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De overige door [appellant] aangevoerde verweren behoeven daarom geen bespreking meer.