ECLI:NL:GHAMS:2021:1541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
200.289.809/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], van de ouders, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De ouders hebben in februari 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 november 2020, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) voor de duur van zes maanden. De ouders betogen dat zij bereid zijn hulpverlening in het vrijwillig kader te aanvaarden en dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. Het hof heeft de ouders en de raad voor de Kinderbescherming gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2021. De raad heeft de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderbouwd, verwijzend naar zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen bestaat, mede door eerdere ondertoezichtstellingen en de problematische thuissituatie. Ondanks de positieve stappen die de ouders hebben gezet in de hulpverlening, is het hof van oordeel dat de ouders momenteel nog onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling voor de vastgestelde duur in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.289.809/01
zaaknummer rechtbank: C/13/686324 / JE RK 20-562
beschikking van de meervoudige kamer van 25 mei 2021 inzake

1.[de moeder] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
en

2. [de vader] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. H. Plantenga te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] ;
- de minderjarige [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] ;
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 10 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 10 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
10 november 2020.
2.2
Bij het hof is voorts ingekomen een brief van de raad van 9 maart 2021, ontvangen op 11 maart 2021.
2.3
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
2.5
Na de mondelinge behandeling is - op verzoek van het hof - ingekomen een mailbericht van de GI van 22 april 2021 met bijlage, te weten het schrijven van de GI van 8 oktober 2020 aan de rechtbank Amsterdam, waaraan in de bestreden beschikking op pagina 3 wordt gerefereerd.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn - voor zover hier van belang – [kind 1] en [kind 2] geboren.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend. De kinderen hebben een meerderjarige broer, genaamd [A] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 14 november 2008 is [kind 1] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van
12 februari 2009 is [kind 1] onder toezicht gesteld voor de duur van negen maanden tot
14 november 2009. Tevens is er een machtiging tot uithuisplaatsing uitgesproken tot 14 juli 2009. De ondertoezichtstelling is nadien met een jaar verlengd.
In 2013 is [kind 1] opnieuw onder toezicht gesteld door de kinderrechter. Deze ondertoezichtstelling is meermalen verlengd en is geëindigd op 12 februari 2016.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 juli 2020 is de onderhavige zaak aangehouden om de ouders de kans te geven te laten zien dat zij hulpverlening in het vrijwillig kader volledig accepteren en dat dit voldoende is om de bestaande zorgen weg te nemen.
3.4
Blijkens een proces-verbaal van de kinderrechter van 10 september 2020 is de onderhavige zaak aangehouden om de GI in de gelegenheid te stellen schriftelijke informatie in te dienen omtrent de vraag of hulpverlening in een vrijwillig kader al dan niet mogelijk is en, als het mogelijk is, wat de plannen voor hulpverlening in een vrijwillig kader zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen met ingang van 10 november 2020 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, - zo begrijpt het hof - het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht het verzoek van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De ouders betogen dat niet voldaan is aan de gronden voor een ondertoezichtstelling en voeren daartoe aan dat zij steeds bereid zijn geweest tot het aanvaarden van hulpverlening in het vrijwillig kader. Zij hebben door zelf initiatief te nemen en acceptatie van hulpverlening de gestelde doelen reeds behaald. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van 10 september 2020 overwogen geen reden te zien om een ondertoezichtstelling uit te spreken gelet op de omstandigheid dat de ouders positieve stappen hebben gezet in een vrijwillig hulpverleningskader. Op verzoek van de rechtbank heeft de GI vervolgens nadere informatie ingediend maar daarbij nagelaten aan te geven óf er mogelijkheden zijn en wat het plan is voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Zij heeft slechts opnieuw uiteen gezet waarom het standpunt is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Volgens ouders is onvoldoende onderbouwd dat hulpverlening in vrijwillig kader niet meer mogelijk zou zijn.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat voldaan is aan de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad onder andere het volgende aangevoerd. De raad maakt zich vooral zorgen over de mogelijkheden van ouders om te voorkomen dat de kinderen opnieuw in een situatie terechtkomen vergelijkbaar met die van na de beëindiging van de ondertoezichtstelling in 2016. De ouders hebben geen hulpvraag. Er is intensieve hulpverlening ingezet in de vorm van Voorwaardelijke Interventie in Gezinnen (hierna: VIG) en daardoor hebben de ouders nu positieve stappen gezet. De raad heeft op dit moment niet het vertrouwen dat de ouders de positieve lijn kunnen vasthouden zonder hulpverlening in het gedwongen kader. De ondertoezichtstelling zorgt ervoor dat de ouders en de kinderen blijvend de juiste hulp krijgen.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Het VIG traject verloopt goed en de ouders hebben mooie stappen gezet. De GI vindt het belangrijk dat de hulp gewaarborgd blijft, zodat de stijgende lijn kan worden voortgezet. Momenteel wordt bekeken welke hulpverlening kan worden ingezet aansluitend op het VIG traject. De ouders hebben langdurige zorg nodig die op een laagdrempelige manier geboden kan worden. Er wordt gedacht aan Amstelring. Desgevraagd heeft de GI meegedeeld dat deze hulp ook in het vrijwillig kader kan worden geboden.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Er bestaan reeds lange tijd zorgen over de ontwikkeling van de kinderen in de thuissituatie bij de ouders. De kinderen hebben vanaf jonge leeftijd weinig stabiliteit gekend, zij zijn getuige geweest van huiselijk geweld en er is sprake geweest van verwaarlozing. [kind 1] kent een problematische schoolgang met veel verzuim, is meermalen in aanraking geweest met de politie en gaat om met jongeren die een verkeerde invloed op hem hebben. Ook ten aanzien van de ontwikkeling van [kind 2] zijn er zorgen. Zo heeft zij er moeite mee als zij wordt aangesproken op haar gedrag en liegt zij. Daarnaast zijn er zorgen (geweest) over de verwaarloosde en onhygiënische woning van het gezin, de emotionele beschikbaarheid van de ouders voor de kinderen en de persoonlijke problematiek van de ouders. In het verleden is sprake geweest van eerdere ondertoezichtstellingen en is diverse hulpverlening betrokken geweest bij het gezin. Sinds de zomer van 2020 wordt intensieve hulpverlening in de vorm van VIG ingezet, welke hulpverlening goed verloopt. Uit nadere informatie van de GI van 8 oktober 2020 volgt dat er op dat moment nog steeds zorgen waren over de staat van de woning, het schoolverzuim van [kind 1] en het gedrag van [kind 2] , en de bagatelliserende houding van de ouders omtrent deze zorgen. Gelet daarop heeft de kinderrechter bij de bestreden beschikking een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden uitgesproken.
Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het VIG traject met drie maanden wordt verlengd, maar dat verdere verlenging niet mogelijk is. Het VIG traject loopt goed en de ouders staan open voor deze hulpverlening. Ook wordt gezien dat de ouders sturing en begeleiding nodig hebben om het effect voor een langere termijn te kunnen vasthouden. Naast genoemde hulpverlening ontvangt [kind 1] hulp vanuit de reclassering en is streetcornerwork betrokken bij het gezin.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zowel ten tijde van de bestreden beschikking als ook thans sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. [kind 1] en [kind 2] zijn kwetsbare kinderen. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Het hof acht het weliswaar positief dat de ouders open staan voor de hulpverlening vanuit VIG en stappen in de goede richting hebben gezet, maar benadrukt dat deze ontwikkeling nog erg pril en niet bestendig is. Gebleken is dat de ouders een ambivalente houding hebben ten opzichte van de hulpverlening. Enerzijds stellen de ouders zich op het standpunt dat zij bereid zijn om in het vrijwillig kader hulpverlening te aanvaarden, anderzijds geven zij aan geen hulp (meer) nodig te hebben en lijken zij bovengenoemde zorgen niet te herkennen dan wel deze te bagatelliseren. Het hof is dan ook met de raad van oordeel dat de ouders momenteel nog onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Het lukt de ouders momenteel nog niet om de juiste hulpvraag te stellen en zij dienen hierin dan ook verder begeleid te worden door de GI. Het hof acht het van belang dat de recente positieve ontwikkelingen de komende tijd gemonitord blijven en dat bekeken wordt welke vorm van hulpverlening het beste aansluit op het VIG traject dat binnenkort zal aflopen. De conclusie is dan ook dat de ondertoezichtstelling in ieder geval voor de vastgestelde duur in stand dient te blijven.
5.7
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Schenkeveld, A.R. Sturhoofd en M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 25 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.