ECLI:NL:GHAMS:2021:160

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
23-004144-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de veroordeling voor poging tot verkrachting met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2018. De verdachte, geboren in 1980, was aangeklaagd voor poging tot verkrachting van de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met enkele uitzonderingen. De verdachte had de benadeelde partij bedreigd en seksueel geweld gepleegd, maar het hof oordeelde dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, maar het hof legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende gewicht in de schaal legden om een mildere straf op te leggen. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €750 aan de benadeelde partij te betalen. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar zag geen aanleiding om de straf te matigen. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004144-18
datum uitspraak: 25 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-669048-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht, alsook van het standpunt van de benadeelde partij [benadeelde] en haar gemachtigde.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging(en) met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde],
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Ik ga niet weg, ik ga hem eerst nog even in je kutje stoppen en misschien ook nog wel in je kontje", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- die [benadeelde] (met kracht) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- die [benadeelde] op een bed heeft gedrukt en/of
- ( terwijl die [benadeelde] op haar zij op dat bed lag) van achteren half op die [benadeelde] is gaan liggen en/of
- met zijn penis vrijbewegingen tegen de billen van die [benadeelde] heeft gemaakt
en/of
- de broek van die [benadeelde] geprobeerd heeft uit te trekken en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Hier moet je even doorheen, dit verdien ik na alles wat ik heb gedaan", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- met zijn hand(en) en/of penis (hardhandig) wrijvende bewegingen over de vagina van die [benadeelde] heeft gemaakt en/of de billen en/of borsten van die [benadeelde] heeft aangeraakt en/of betast en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat hij het eigenlijk wel geil vond dat zij zo aan het gillen was en dat het hem niks deed, althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- de deur van de slaapkamer waarin die [benadeelde] en verdachte zich bevonden heeft geblokkeerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het (telkens) een en/of meermalen:
- met zijn, verdachtes, penis vrijbewegingen tegen de billen van die [benadeelde] maken en/of
- proberen de broek van die [benadeelde] uit te trekken en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) (hardhandig) wrijvende bewegingen maken over de vagina van die [benadeelde] en/of de billen en/of borsten van die [benadeelde] aanraken en/of betasten,
- met zijn, verdachtes, penis (hardhandig) wrijvende bewegingen maken over de vagina van die [benadeelde] en/of de billen van die [benadeelde]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (telkens) een en/of meermalen:
- ( met kracht) vastpakken en/of vasthouden en/of op een bed drukken van die [benadeelde] en/of
- ( terwijl die [benadeelde] op haar zij op dat bed lag) van achteren half gaan liggen op die
[benadeelde] en/of
- het onverhoeds en/of onverwachts uitvoeren van voornoemde handelingen, in ieder geval uitvoering geven aan voornoemde handelingen ondanks dat die [benadeelde] te kennen gaf en/of te kennen had gegeven dat zij dat niet wilde, door dat te zeggen en/of door verdachte weg te duwen en/of
- het blokkeren van de deur van de slaapkamer waarin die [benadeelde] en verdachte zich bevonden en/of
- tegen die [benadeelde] zeggen: "Hier moet je even doorheen, dit verdien ik na alles wat ik heb gedaan", althans woorden van dergelijke gelijk aard en/of strekking en/of
- tegen die [benadeelde] zeggen: "Ik ga niet weg, ik ga hem eerst nog even in je kutje stoppen en misschien ook nog wel in je kontje", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- tegen die [benadeelde] zeggen dat hij het eigenlijk wel geil vond dat zij zo aan het gillen was en dat het hem niks deed, althans woorden van dergelijke aard en/of strekking.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel van art. 38v Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de aangeefster [benadeelde] heeft of zoekt, op straffe van drie dagen vervangende hechtenis per overtreding.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, zodat het vonnis zal worden bevestigd, met uitzondering van:
- de na te noemen bijzondere voorwaarden die daarbij zijn gesteld,
- de opdracht als bedoeld in artikel 14d (oud) Sr en
- de opgelegde schadevergoedingsmaatregel (in verband met hetgeen is overwogen in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914) – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Voorts zal het hof naar aanleiding van het verhandelde in hoger beroep een aantal overwegingen aan die van de rechtbank toevoegen en rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr, zodat het de toepasselijke wettelijke voorschriften daarmee aanvult. De omstandigheid dat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd staat aan een bevestiging als voornoemd niet in de weg, omdat het hof tot de dezelfde bewezenverklaring als de rechtbank komt.
Nadere overwegingen omtrent de opgelegde straf en de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest, passend en geboden is; met een andere dan een vrijheidsbenemende straf kan in een geval als dit niet worden volstaan. Hoewel het hof zich realiseert dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de verdachte zwaar zal vallen, legt hetgeen in hoger beroep omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte naar voren is gebracht tegen de achtergrond van de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende gewicht in de schaal om een mildere strafoplegging te rechtvaardigen. Tegelijkertijd is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om de verdachte in hoger beroep alsnog een hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg is uitgesproken.
Voorts is het hof van oordeel dat de meldplicht bij GGZ Reclassering Inforsa en de behandeling bij De Waag (of een soortgelijke zorgverlener) en de daarbij behorende medicatie-inname en urinecontroles, die als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel zijn gekoppeld, niet langer een meerwaarde hebben ten opzichte van de behandelingen die de verdachte inmiddels voor zijn verslavingsproblematiek en depressieve klachten ondergaat. Deze voorwaarden – die zowel als algemene voorwaarde als als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf zijn gesteld – kunnen derhalve worden geschrapt. De opdracht aan de reclassering om toezicht op de naleving van die voorwaarden te houden en hem te begeleiden als bedoeld in artikel 14d (oud) Sr kan dientengevolge ook achterwege blijven.
Nu als voorwaarde bij de voorwaardelijke gevangenisstraf ook een contactverbod is gesteld, ziet het hof geen meerwaarde in het daarnaast nog opleggen van de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel als bedoeld in art. 38v Sr, zodat het daartoe niet zal overgaan.
Het hoger beroep is ingesteld op 21 november 2018, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Daarom stelt het hof vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en wel met (iets meer dan) twee maanden. De duur van de redelijke termijn is – anders dan de raadsvrouw kennelijk veronderstelt – in een geval als de onderhavige twee jaren; bij het vonnis waarvan beroep is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte immers opgeheven. Gelet op de beperkte duur van die overschrijding en de totale duur van de procedure in twee feitelijke instanties (ongeveer tweeënhalf jaar) ziet het hof hierin – anders dan de raadsvrouw – geen aanleiding de straf te matigen en wordt volstaan met het constateren van de overschrijding.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de verdachte de schade vergoedt die hij rechtstreeks aan [benadeelde] heeft toegebracht, zal het hof ten behoeve van [benadeelde] de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarbij zal het hof de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast, bepalen op ten hoogste 15 dagen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gestelde bijzondere voorwaarden, voor zover inhoudend dat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij GGZ Reclassering Inforsa, [adres 2], op de door reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en in ieder geval voor de duur van de behandeling bij De Waag;
- zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, ook als dit inhoudt het meewerken aan het innemen van medicijnen of urinecontroles. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voorts ten aanzien van de opdracht als bedoeld in artikel 14d (oud) van het Wetboek van Strafrecht en ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 juli 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 januari 2021.
mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.