ECLI:NL:GHAMS:2021:161

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
23-001452-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, was beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het telen, verkopen en in bezit hebben van cocaïne. De tenlastelegging omvatte twee incidenten: op 29 oktober 2019 en 4 december 2019, waarbij de verdachte op beide data betrokken was bij de verkoop van cocaïne aan verschillende kopers. Tijdens de zittingen heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, aangezien er geen drugs bij hem zelf waren aangetroffen en de verdachte de beschuldigingen ontkende. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was, onder andere door verklaringen van politieambtenaren en de vondst van cocaïne in beslag genomen bij medeverdachten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De in beslag genomen geldbedragen zijn verbeurd verklaard. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001452-20
datum uitspraak: 25 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-259784-19 (zaak A) en 13-290613-19 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 januari 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd
in zaak A dat:hij op of omstreeks 29 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,571 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en in zaak B dat:hij op of omstreeks 4 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer twee, althans een bolletje(s) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte beide beschuldigingen heeft ontkend, bij hem zelf geen drugs zijn aangetroffen en uit het dossier niet blijkt dat hetgeen zou zijn verkocht, daadwerkelijk verdovende middelen heeft betroffen. Daarom kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Het hof neemt op grond van de bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan.
Op 29 oktober 2019 zag politieambtenaar [verbalisant 1] de verdachte zitten op een bankje op de Appeltjesmarkt in Amsterdam. [verbalisant 1] zag dat meerdere personen de verdachte benaderden en hem geld gaven. De verdachte gaf de kopers vervolgens iets kleins – (een) bolletje(s) – terug vanuit een zwart tasje dat hij om zijn nek droeg. Verschillende van deze personen namen vervolgens even verderop plaats op een bankje en begonnen met het gebruik van drugs (‘basen’). [verbalisant 1] zag één van deze personen ‘tevreden’ inhaleren, met zijn ogen draaien en wegzakken op het bankje. Op het moment dat een andere, in uniform geklede politieambtenaar de verdachte naderde, gaf laatstgenoemde het zwarte tasje dat hij om zijn nek droeg aan [medeverdachte]. Nadat [medeverdachte] was aangehouden, bleek dat in dat zwarte tasje vijf bolletjes met cocaïne zaten. [medeverdachte] heeft daaromtrent verklaard dat de drugs die hij bij zich had van de verdachte waren, dat de verdachte in drugs handelt en dat hij dat iedere dag ziet gebeuren.
Op 4 december 2019 bevond [verbalisant 1] zich samen met zijn collega-politieambtenaar [verbalisant 2] opnieuw in de omgeving van de Appeltjesmarkt. De verdachte zat daar andermaal op een bankje, [medeverdachte] stond dichtbij hem. [verbalisant 2] heeft gezien dat een persoon aan kwam lopen die geld aan de verdachte gaf, dat deze persoon zich vervolgens omdraaide naar [medeverdachte] en dat [medeverdachte] een bolletje aan die persoon gaf. Deze persoon is vervolgens naast de verdachte op een bankje gaan zitten en heeft de inhoud van de bolletjes over de rug van zijn hand verspreid en direct opgesnoven. [verbalisant 2] zag dat die persoon hier zichtbaar van genoot. Vervolgens herhaalde dit patroon zich. Nadat [medeverdachte] was aangehouden, zijn in zijn jaszak twee bolletjes met cocaïne aangetroffen. [medeverdachte] verklaarde hierover tegenover [verbalisant 1] dat hij bolletjes voor de verdachte heeft verkocht en dat laatstgenoemde daarbij het geld kreeg en hij – [medeverdachte] – de bolletjes gaf. Zowel de op 29 oktober 2019 als de op 4 december 2019 in beslag genomen bolletjes zijn onderzocht door een forensisch expert en deze bleken cocaïne te bevatten.
Het voorgaande laat redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat de verdachte op de twee genoemde data bolletjes met
cocaïneheeft verkocht (en in één geval in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte]). Daarbij is betrokken dat het dossier geen enkel solide aanknopingspunt biedt voor de gedachte dat zich in die bolletjes iets anders heeft bevonden dan cocaïne. Hieruit spreekt dat de ontkennende verklaring van de verdachte het hof (volstrekt) niet heeft overtuigd.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in zaak A:hij op 29 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne heeft verkocht.
en in zaak B:hij op 4 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk bolletjes met een materiaal bevattende cocaïne heeft verkocht.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn als bijkomende straf de bij de verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 105,00 en € 11,00 verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met het feit dat het hier maar om kleine hoeveelheden drugs gaat en met de positieve ontwikkelingen die zich in de persoonlijke situatie van de verdachte hebben voorgedaan, en hem daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat hij zijn woonplek bij HVO Querido niet kwijt zal raken. Tot slot heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geld moet worden geretourneerd aan de verdachte, omdat deze te kennen heeft gegeven dat dit geld afkomstig is van zijn uitkering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op twee verschillende data schuldig gemaakt aan de straatverkoop van cocaïne, in één geval samen met een ander. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, nu regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. De verspreiding van cocaïne gaat doorgaans gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft door de verkoop van cocaïne een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugscircuit.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2020 is de verdachte op
10 augustus 2018 onherroepelijk veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit, hetgeen in het nadeel van de verdachte weegt.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat met enige regelmaat wordt daarin reeds voor
first offenderseen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden genoemd. Het hof neemt deze straf tot uitgangspunt.
De verdachte kampt met een alcoholverslaving en depressieve klachten. Hij is lange tijd dakloos geweest en heeft geen werk, maar wel schulden. Volgens diens raadsvrouw is er de laatste tijd een kentering in deze situatie gekomen. Zo beschikt de verdachte inmiddels over een plek binnen een woonvoorziening van HVO Querido en wordt hij daar begeleid, heeft hij zijn alcoholverslaving onder controle en staat hij onder bewind. De door de verdediging geschetste ontwikkeling vindt in zoverre weerklank in het genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, dat daaruit volgt dat de verdachte na de onderhavige feiten geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Het hof acht het van groot belang dat de verdachte de - prille - opwaartse lijn in zijn leven doortrekt. Daarin lijkt zijn woonplek bij HVO Querido en de begeleiding die hij daar krijgt een sleutelrol te vervullen. Het is dan ook niet wenselijk dat hij die plek verliest door een strafoplegging die meebrengt dat de verdachte voor langere tijd gedetineerd zal raken. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf grotendeels in voorwaardelijke vorm opleggen. Met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals verzocht door de raadsvrouw, kan echter niet worden volstaan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en (vooral) de recidive van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf van na de melden duur passend en geboden.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 105,00 (goednummer: 5847325) en € 11,00 (goednummer: 5847326) behoren aan de verdachte toe. Deze bedragen zullen worden verbeurd verklaard aangezien deze geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder zaak B ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen dan wel voor het begaan van het door hem gepleegde misdrijf waren bestemd. Daarbij is betrokken dat de verdachte op 4 december 2019 telkens het door de drugskopers betaalde geld in zijn rechterjaszak stopte en daaruit in twee gevallen ook wisselgeld haalde en dat aan de betreffende koper teruggaf (p. 8-9), alsmede dat het in beslag genomen geld deels verfrommeld in de rechterjaszak van de verdachte is aangetroffen (p. 18).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- € 105,00 ( goednummer: 5847325);
- € 11,00 ( goednummer: 5847326).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. C.N. Dalebout en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 januari 2021.
mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.