In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1973, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist. De benadeelde partij, die verwondingen had opgelopen door de mishandeling, had een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 12.483,33, bestaande uit materiële en immateriële schade. De advocaat-generaal heeft volledige toewijzing van de vordering bepleit, terwijl de verdediging de vordering heeft betwist, onder andere door te stellen dat de studievertraging van de benadeelde niet het gevolg was van de mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 700,00, maar heeft de vordering tot materiële schade afgewezen, omdat niet voldoende bewijs was dat de studievertraging het gevolg was van de bewezenverklaarde feiten. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. De beslissing van het hof is in lijn met de geldende wetgeving en eerdere rechtspraak.