ECLI:NL:GHAMS:2021:1827

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
23-004227-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door gebruik van glas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De verdachte had op 12 januari 2019 in Amsterdam de aangever met een glas in het gezicht geslagen, wat resulteerde in snijwonden en blijvende littekens. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg ontslagen van alle rechtsvervolging, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, omdat hij zich niet bewust was van het glas in zijn hand. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar het meer subsidiair tenlastegelegde, namelijk mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, is bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 4.693,80 moet betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004227-19
datum uitspraak: 22 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-061218-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair:
hij, op of omstreeks 12 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] een of meerdere malen met een (stukgeslagen) glas in het gezicht heeft geslagen/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij, op of omstreeks 12 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer snijwonden in het aangezicht en/of ontsierende en/of blijvende littekens in het aangezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde] een of meerdere malen met een (stukgeslagen) glas in het gezicht te slaan/steken;
Meer subsidiair:
hij, op of omstreeks 12 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door ie [benadeelde] een of meerdere malen met een (stukgeslagen) glas in het gezicht te slaan/steken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer snijwonden in het aangezicht en/of ontsierende en/of blijvende littekens in het aangezicht ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bespreking van verweren

De advocaat-generaal heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde en bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat naar uiterlijke verschijningsvorm het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. Niet is aannemelijk geworden dat de verdachte uit noodweer of noodweerexces handelde.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft aangevoerd dat in onvoldoende mate kan worden vastgesteld wat de feitelijke toedracht is geweest nu twee scenario’s naar voren komen en het voor de verdachte belastende scenario niet aannemelijker is dan het hem ontlastende scenario. Toen de verdachte een armbeweging maakte naar het gezicht van de aangever was hij zich er niet van bewust dat hij een glas in zijn handen had. Hij had geen opzet op het toebrengen van zwaar letsel. Er is hoe dan ook geen bewijs dat de verdachte meermalen zou hebben geslagen. Evenmin kan worden vastgesteld dat de aangever zwaar letsel heeft bekomen. Subsidiair voert de raadsman aan dat de verdachte handelde uit noodweer omdat hij voorafgaande aan zijn armbeweging bij zijn schouder was gepakt en daarna door de aangever in zijn gezicht werd geslagen.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
De verdachte en de aangever, [benadeelde], bevonden zich op 12 januari 2019 rond 3.00 uur ‘s nachts in de club [club], een drukke uitgaansgelegenheid in Amsterdam. Beiden hadden gedronken. Op enig moment heeft de verdachte met een armbeweging, terwijl hij een glas vasthield, [benadeelde] in zijn gezicht geslagen. Hierbij heeft [benadeelde] meerdere sneden in zijn gezicht opgelopen, waaraan hij blijvende littekens in het gezicht heeft overgehouden.
Het hof acht bewezen dat de verdachte door [benadeelde] in het gezicht te slaan met een glas in zijn handen [benadeelde] heeft mishandeld waardoor deze zwaar letsel heeft bekomen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte ten tijde van het slaan zich ervan bewust was dat hij een glas in zijn handen had, zodat opzet -ook in voorwaardelijke zin- op het toebrengen van levensbedreigend of zwaar letsel niet is bewezen. Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat de verdachte meermalen heeft geslagen.
Het hof acht op grond van het vorenstaande niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De lezing van de verdachte dat hij sloeg in reactie op een vuistslag van [benadeelde] vindt geen steun in getuigenverklaringen en ook overigens bevat het dossier voor die lezing geen aanknopingspunten. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie waartegen door de verdachte verdediging geboden was, zodat het noodweerverweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 januari 2019 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een glas in het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden in het aangezicht en blijvende littekens in het aangezicht ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen (nog) meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet strafbaar is omdat sprake is van noodweerexces. Het hof verwerpt dit verweer nu, gelet op het hiervoor overwogene, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Evenmin is een andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een drukke uitgaansgelegenheid het slachtoffer mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan terwijl hij een glas in zijn handen had. Het slachtoffer heeft ten gevolge hiervan snijwonden en blijvende littekens in het gezicht opgelopen. Een dergelijke gebeurtenis heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer. Het gedrag van de verdachte heeft niet alleen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt, dergelijk uitgaansgeweld roept bovendien gevoelens van angst en onveiligheid op in de samenleving in het algemeen, en voor degenen die ervan getuige zijn geweest in het bijzonder.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een ernstig feit. Hoewel de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is dit evenwel een gevolg dat hem wordt aangerekend en blijkens de wet strafverzwarend werkt ten opzichte van een ‘gewone mishandeling’.
In het voordeel van de verdachte neemt het hof mee dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en een stabiel bestaan leidt, zodat het bewezenverklaarde feit een eenmalig incident lijkt te zijn. Bovendien heeft de verdachte zowel ter zitting in eerste aanleg als tijdens de zitting in hoger beroep er blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen en heeft hij zijn spijt betuigd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.132,41. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiele schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden ten aanzien van de posten Silicone crème, EMDR-therapie en Eigen risico zorgverzekering. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot na te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gestelde schade met betrekking tot de kleding is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat deze schade genoegzaam uit het dossier is gebleken, nu uit de foto’s in het dossier is af te leiden dat de kleding van het slachtoffer na het incident onder het bloed zat. Op grond van zijn schattingsbevoegdheid acht het hof de gestelde schade redelijk.
Ten aanzien van de ketting en het gederfde inkomen stelt het hof vast dat de onderbouwing niet toereikend is, en nader onderzoek hiernaar zou vergen, zodat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Post
Gevorderd
Niet-ontvankelijk
Toe te wijzen
Ketting
€ 475,00
€ 475,00
Kleding
€ 484,00
€ 484,00
Siliconecrème
€ 40,98
€ 40,98
EMDR-therapie
€ 283,82
€ 283,82
Eigen risico zorgverzekering
€ 385,00
€ 385,00
Gederfd inkomen
€ 2.963,61
€ 2.963,61
Totaal
€ 4632,41
€ 3.438,61
€ 1.193,80
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De verdachte heeft de benadeelde partij mishandeld waarbij op grove wijze diens lichamelijke integriteit is aangetast. De benadeelde partij zal nog lang moeten leven met de herinnering aan dit ingrijpende gebeuren en heeft blijvend zichtbare littekens in het gezicht opgelopen. Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,00. Anders dan door de raadsman bepleit zal het hof dit bedrag niet (verder) matigen wegens eigen schuld, nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken van de eigen schuld van de benadeelde partij.
Post
Gevorderd
Niet-ontvankelijk
Toegewezen
Immateriële schadevergoeding
€ 7.500,00
€ 4.000,00
€ 3.500,00
Totaal
€ 7.500,00
€ 4.000,00
€ 3.500,00
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.693,80 (vierduizend zeshonderddrieënnegentig euro en tachtig cent) bestaande uit € 1.193,80 (duizend honderddrieënnegentig euro en tachtig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.693,80 (vierduizend zeshonderddrieënnegentig euro en tachtig cent) bestaande uit € 1.193,80 (duizend honderddrieënnegentig euro en tachtig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 8 november 2019 over een bedrag van € 909,98 ter zake van kleding, siliconencreme en eigen risico
- 1 april 2019 over een bedrag van € 283,82 ter zake van niet-vergoed gedeelte EMDR-therapie
en van de immateriële schade op 12 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. F.M.D. Aardema en mr. E.M. van Poecke, in tegenwoordigheid van mr A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2021.
Mr. Van Poecke is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.