ECLI:NL:GHAMS:2021:1867

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
23-002598-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van minderjarige kinderen door familieleden in Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van mensenhandel, waarbij hij minderjarige kinderen, te weten [slachtoffer 1] (geboren in 2007) en [slachtoffer 2] (geboren in 2015), heeft uitgebuit door hen te gebruiken bij diefstallen. De zaak kwam aan het licht na een melding van de politie in Zwitserland over een gezin dat betrokken was bij geldwisseltrucs in Amsterdam. Tijdens een observatie op 4 april 2019 werd de verdachte samen met zijn medeverdachten, waaronder zijn oom en diens echtgenote, gezien terwijl zij de kinderen gebruikten om toeristen te benaderen en hen te bewegen tot diefstal.

Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van de kinderen, die afhankelijk waren van hun ouders en niet in staat waren om zelfstandig beslissingen te nemen. De kinderen werden ingezet om de aandacht van de slachtoffers af te leiden en om hen te helpen bij het plegen van diefstallen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de kinderen, wat in strijd is met de fundamentele rechten van het kind.

De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof achtte de mensenhandel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en de rechtbank had eerder een straf van 30 dagen opgelegd voor andere bewezenverklaarde feiten. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van de kwetsbare positie van de kinderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002598-19
datum uitspraak: 28 juni 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730009-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1993,
adres: [adres] ).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Namens de verdachte is het hoger beroep bij akte beperkt tot de beslissing die de rechtbank omtrent het onder 5, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft genomen. Door het openbaar ministerie is het hoger beroep bij akte beperkt tot de beslissingen die de rechtbank omtrent het onder 1 en 5 tenlastegelegde heeft genomen. Dit brengt mee dat de beslissingen naar aanleiding van alle andere aan de verdachte ten laste gelegde feiten niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Wel zal het hof op de voet van artikel 423, vierde lid, Sv moeten beslissen welk gedeelte van de uitgesproken hoofdstraf geacht moeten worden door de eerste rechter te zijn opgelegd ter zake van de feiten die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 4 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander en/of anderen, te weten
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2007 en/of
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2015 en/of
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft,
geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het plegen van strafbare feiten en/of activiteiten),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] ,
immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer van zijn mededader(s),
(diefstal 4 april 2019 - [winkel 1] )
  • die [slachtoffer 1] vervoerd en/of gebracht naar de [winkel 1] en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer 1] zonder te betalen de winkel uit laten lopen met een koffer en/of
  • (vervolgens) die door [slachtoffer 1] weggenomen koffer in ontvangst genomen en/of gehouden en/of
(winkeldiefstal 4 april 2019 - souvenirwinkel)
  • die [slachtoffer 2] vervoerd en/of gebracht naar de souvenirwinkel en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer 2] de souvenirwinkel in laten gaan en/of (vervolgens) [slachtoffer 2] naar het schap met rek met zonnebrillen laten gaan en/of
  • nadat die [slachtoffer 2] een zonnebril weg nam hem een instemmende schouderklop en/of
  • (vervolgens) die [slachtoffer 2] zonder te betalen de winkel uit laten lopen met de zonnebril en/of
  • een door [slachtoffer 2] weggenomen zonnebril in ontvangst genomen en/of gehouden en/of
(pogingen tot diefstal 4 april 2019)
- ( (telkens) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gebruikt om bij de pogingen tot diefstal om verdachte en/of zijn mededader(s) heen te gaan staan en/of deel te nemen aan het gesprek en/of
- ( (vervolgens) enkele (wegneem) handelingen af te schermen.
5.
Hij in of omstreeks de periode van 04 april 2019 tot en met 8 april 2019, in de gemeente Amsterdam en/of De Rijp en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) met verschillende valuta, te weten: euro, en/of Amerikaanse Dollar, en/of Indiase Roepie , en/of Zwitserse Frank, en/of Turkse Lire, en/of Chinese Renminbi, en/of Saudische Riyal, en/of Japanse Yen, en/of Hong Kong Dollar, en/of Zuid Koreaanse Won, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad die onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf
en/of
hij in of omstreeks de periode van 04 april 2019 tot en met 8 april 2019, in de gemeente Amsterdam en/of De Rijp en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een Sony Playstation 4 en/of een Samsung Galaxy a7 en/of een Samsung Galaxy note 9 Ocean Blue, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten die Sony Playstation en/of die Samsung Galaxy a7 en/of die Samsung Galaxy note 9 Ocean Blue, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, omdat het hof tot andere beslissingen omtrent het onder 1 en 5 tenlastegelegde komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van feit 5

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 5 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsman, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (mensenhandel)

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor mensenhandel, door misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beiden ten tijde van de pleegdatum minderjarig, te vervoeren en over te brengen naar plekken waar de diefstallen moesten plaatsvinden, door deze te bewegen tot het verrichten van diensten, in dit geval het (mede)plegen van strafbare feiten, te weten diefstallen, en door opzettelijk voordeel te trekken. De concrete handelingen zijn de bewezenverklaarde diefstal bij de [winkel 1] en de twee pogingen tot diefstal.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 1, omdat – kort gezegd – er geen sprake is geweest van uitbuiting en voor zover daar wel sprake van is geweest, het oogmerk van de verdachte daar niet op heeft gezien.
Oordeel van het hof
Hoe de zaak aan het rollen kwam
Het hof maakt uit het proces-verbaal van bevindingen [1] op dat het Prioteam van de politie Amsterdam – welk team belast is met de speciale opdracht om overlast voortvloeiend uit straatcriminaliteit te bestrijden – in nauw contact staat met andere Europese zakkenrollersteams. Gedeeld wordt politie-informatie over verdachten van vermogensdelicten om zodoende te achterhalen of de verdachten zich bezig houden met zogeheten ‘mobiel banditisme’: een vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit, waarbij het kort gezegd gaat om rondtrekkende bendes die delicten plegen als babbeltrucs, zakkenrollerij, inbraken, winkel-, metaal- en autodiefstal. Op 2 april 2019, zo blijkt uit het dossier, werd informatie ontvangen van de politie in Zwitserland, inhoudende dat op een ‘open’ facebookaccount een foto-afbeelding was geplaatst, waarop was te zien dat een welbekende geldwisseltruccer zich, samen met zijn gezin, in Amsterdam bevond. Opgemerkt werd daarbij dat dit gezin, van Iraanse afkomst, door heel Europa actief met geldwisseltrucs is en dat deze personen in Frankrijk, Spanje, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland bekend zijn en vermogensdelicten plegen in combinatie met andere Iraniërs.
Op 4 april 2019 werden de personen op de door de Zwitserse politie meegestuurde foto door verbalisant [verbalisant] als zodanig herkend en gezien op het Damrak in Amsterdam. Zij waren in aanwezigheid van een klein kind en een jonge man. Besloten werd tot een volgactie.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt voorts omtrent de gedragingen van de verdachte en diens medeverdachten op 4 april 2019 het volgende vast.
De verdachte heeft samen met de medeverdachten, te weten zijn oom [medeverdachte 1] en diens echtgenote [medeverdachte 2] , op 4 april 2019 binnen een tijdsbestek van anderhalf uur een negental gesprekken met toeristen aangeknoopt, steeds op dezelfde wijze, met de (kennelijke) intentie deze personen geld afhandig te maken. Hun handelwijze was daarbij als volgt: aanspreken, vragen waar zij vandaan kwamen, welke valuta in dat land werd gebruikt en of zij dit geld mochten zien. [2] Deze handelwijze wordt ook ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] zelf [3] :
“Bij wijze van spreken vroeg ik hen hoe hun bankbiljet eruit zag.”En verder:
“Het is meestal zo dat een persoon vrijwillig haar of zijn eigen portemonnee opent. En dan de bankbiljetten laat zien.”
Uit diverse foto-afbeeldingen in het dossier [4] blijkt dat voornoemde kinderen tijdens deze gesprekken steeds zeer dicht op/rond de toeristen die werden aangesproken stonden. Zij maakten onmiskenbaar deel uit van de door de verdachte en zijn medeverdachten beoogde ‘familie-setting’. Bij die enkele ondersteunende aanwezigheid is het evenwel niet gebleven: de twaalfjarige dochter voerde tenminste éénmaal ook zelf het woord. [5] Dat de aanwezigheid van deze kinderen bij de toeristen niet onopgemerkt is gebleven blijkt wel uit de verklaringen van de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] , voor zover deze inhouden dat zij telkens door
een gezinte zijn benaderd. De medeverdachte [medeverdachte 1] onderkent eveneens de bijdrage van zijn kinderen aan de door hem en zijn medeverdachten beoogde vertrouwenwekkende sfeer: zo heeft hij verklaard dat de kinderen aanwezig waren zodat de door hen aangesproken personen niet bang zijn voor ze: “
als ze kinderen zien zijn ze niet snel bang dat wij hun valuta of bankbiljetten mogen zien.”De gedragingen van de kinderen gingen voorts nóg verder. Zij hebben zich schuldig gemaakt aan ieder één winkeldiefstal, te weten die van een rolkoffer (door [slachtoffer 1] ) en van een zonnebril (door [slachtoffer 2] ) [6] . Bij de diefstal van de rolkoffer is het hele gezin (de verdachte, medeverdachten en de kinderen) de [winkel 1] binnen gelopen, heeft [slachtoffer 1] de koffer vastgepakt en is daarmee weggelopen. Nadat [slachtoffer 1] de [winkel 1] had verlaten zonder de koffer af te rekenen, verliet ook de rest van het gezin de [winkel 1] . Na de diefstal heeft het gezin verschillende keren de gestolen rolkoffer vastgehouden en ermee gelopen. De winkeldiefstal gepleegd door de driejarige zoon ( [slachtoffer 2] ) van de medeverdachten werd beloond met een schouderklopje van de verdachte, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen. [7] In de winkel waar deze diefstal heeft plaatsgevonden was het hele gezin aanwezig. De zonnebril is uiteindelijk aangetroffen in de tas van de moeder van [slachtoffer 2] , de medeverdachte [medeverdachte 2] .
De vraag ligt voor of het handelen van de verdachte en/of zijn medeverdachten onder de specifieke omstandigheden van deze zaak kan worden beschouwd als mensenhandel gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ter beantwoording hiervan zal eerst het relevante toetsingskader worden geschetst.
Toetsingskader artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 Sr
-
Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het - middels een dwangmiddel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De dwangmiddelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die deze activiteit voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. [8] Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. [9] Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer
daadwerkelijkwordt uitgebuit. [10] In zijn arrest d.d. 21 april 2020 [11] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ingeval van diefstal door minderjarigen tevens de strafbare aard van de verrichte activiteiten en de minderjarige leeftijd van de slachtoffers in de overwegingen dient te worden betrokken.
-
Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is. Het verschil met sub 1 zit in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist, tenzij de vervolging plaats heeft op grond van art. 273f lid 1 sub 4 Sr. In dat verband kan aangenomen worden dat in gevallen waarin minderjarigen worden aangezet tot criminele activiteiten per definitie sprake is van het dwangmiddel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen en hun afhankelijke positie ten opzichte van ouders/volwassenen. Sub 2 strekt derhalve ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt.
-
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een dwangmiddel (hetzelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
- Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. [12] De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd.
Bevindingen ten aanzien van feit 1
Bij mensenhandel gaat het om ‘onrecht’ dat een ernstige mensenrechtenschending oplevert. De door artikel 273f Sr beschermde rechtsgoederen zijn fundamentele mensenrechten.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat door de verdachte en diens medeverdachten ‘misbruik van een kwetsbare positie’ én ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ is gemaakt. Het hof neemt daarbij in aanmerking de bijzondere kwetsbaarheid van de nog minderjarige kinderen en hun afhankelijke positie ten opzichte van hun ouders, maar ook ten opzichte van andere volwassenen in de familiesfeer, zoals in dit geval een oom. De nog jonge kinderen - van 12 en 3 jaar oud - hadden onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze dan de aanwijzingen van de volwassenen op te volgen. Aangenomen kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachten zich daarvan bewust waren en dus in ieder geval het (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het hiervoor omschreven misbruik. De kinderen zijn namelijk door de verdachte en de medeverdachten in een aantal maanden voorafgaande aan 4 april 2019 van land naar land door Europa meegenomen en uiteindelijk terechtgekomen in het voor hen onbekende Amsterdam. Gezien hun leeftijd waren zij geheel afhankelijk van de verdachte en de medeverdachten, tevens waren zij de Nederlandse taal niet machtig en hadden zij geen mogelijkheid een eigen legaal inkomen te kunnen genereren en/of onderdak te regelen. Het hof acht bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten de twee kinderen op 4 april 2019 hebben vervoerd en overgebracht naar plaatsen in Amsterdam waar de (winkel)diefstallen moesten plaatsvinden. Dit is gebeurd met het oogmerk van het plegen van deze (winkel)diefstallen. Dat het gezin enkel in Amsterdam was om vakantie te vieren, acht het hof ongeloofwaardig. Naar het oordeel van het hof waren de verdachte en zijn medeverdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm aanwezig in Amsterdam met het kennelijke doel om diefstallen te plegen op de hiervoor omschreven wijze. Voor het bewerkstelligen van deze plannen hebben zij de kinderen ingezet, zowel bij hun pogingen om personen op slinkse wijze van hun geld te ontvreemden (zoals [aangever 3] en [aangever 1] en/of [aangever 2] ), als bij het plegen van winkeldiefstallen (zoals de diefstal van de rolkoffer en de zonnebril).
De aanwezigheid van kinderen, zeker wanneer zij nog jong zijn, wekt over het algemeen vertrouwen bij potentiële slachtoffers. Zo ook in deze zaak. Behalve de aangevers, heeft ook de medeverdachte
[medeverdachte 1] dit in de onderhavige zaak onderkend. Gelet op hetgeen is waargenomen door het Prioteam, alsmede gelet op de verklaringen van de diverse aangevers, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn geweest dan dat de verdachte en zijn medeverdachten de twee minderjarige kinderen hebben ingezet met als doel hun betrouwbaarheid bij de toeristen te vergroten, de aandacht af te leiden en de wegneemhandelingen van de verdachte en de medeverdachten af te schermen, dan wel te verhullen.
Tevens komt het hof tot het oordeel dat de twee kinderen door de verdachte en zijn medeverdachten zijn aangezet tot het plegen van de twee winkeldiefstallen. Het kan, gelet op hetgeen omtrent die diefstallen door het Prioteam is waargenomen, niet anders dan dat de verdachte en zijn medeverdachten in de gaten hebben gehad dat de twee kinderen de rolkoffer respectievelijk zonnebril hebben gestolen uit de winkel. Niet alleen de waarnemingen omtrent het gedrag van de verdachte en zijn medeverdachten ter plekke zijn daartoe redengevend, maar eveneens de waarnemingen omtrent hun gedrag na afloop van het plegen van de diefstallen: de rolkoffer is na de diefstal door de familie verschillende keren vastgehouden en de zonnebril is later bij de medeverdachte [medeverdachte 2] in haar tas aangetroffen. Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, de gedragingen van de verdachten tijdens en ná de diefstallen, beschouwd in het licht van de overige inhoud van het dossier – waaruit naar het oordeel van het hof genoegzaam kan worden afgeleid dat het gezin op de bewuste dag op dievenpad was in Amsterdam – kan het niet anders dan dat de verdachte en zijn medeverdachten de kinderen opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke vorm, hebben ingezet voor, en bewogen tot, het plegen van deze diefstallen. Dat de kinderen op deze wijze worden bewogen tot stelen, wordt door het hof aangemerkt als het verrichten van diensten zoals bedoeld in sub 4.
Dat dit alles is gebeurd met het oogmerk van uitbuiting lijdt in de visie van het hof geen twijfel. Het ging de verdachte en zijn medeverdachten evident om (financieel) gewin.
Het voorgaande brengt het hof dan ook tot de conclusie dat hieruit voordeel is getrokken zoals bedoeld onder sub 6.
-
Schending van fundamentele rechten
Ten slotte dient nog de vraag te worden beantwoord of door de verweten gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten de fundamentele rechten van de kinderen zijn geschonden. Ook het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Uit de EU richtlijn 2011 [13] volgt dat de rechten van het kind voorop moeten staan en dat kinderen het recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig is voor hun welzijn. Binnen dit fundamentele uitgangspunt past niet de uitbuiting van kinderen ten behoeve van het plegen van diefstallen. Deze gedragingen leveren een schending van de fundamentele rechten van kinderen op.
Het hof acht de omstandigheden waaronder de kinderen zijn ingezet een zodanige inbreuk op de fundamentele rechten van de kinderen dat gesproken kan worden van uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f Sr.
-
Tezamen en in vereniging met anderen
Het hof acht bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, die als volwassenen verantwoordelijk waren voor de kinderen. Zij zijn als groep constant bij elkaar – en dus ook bij de kinderen – in de buurt gebleven. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte en de medeverdachten doelbewust, in georganiseerd verband in korte tijd bij daarvoor speciaal uitgezochte winkels en slachtoffers hebben getracht goederen en geld weg te nemen, zij de kinderen daarbij bewust hebben ingezet en aangezet tot het plegen van criminele activiteiten en hen aldus tezamen in een situatie van uitbuiting hebben gebracht. De rol van elk familielid (de verdachte als oom, de medeverdachten als respectievelijk moeder en vader van de kinderen) is daarbij naar ’s hofs oordeel steeds inwisselbaar en gelijkwaardig geweest.
De slotsom luidt dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, anderen, te weten
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2007 en
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2015
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl die
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt,
en
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten (te weten: het plegen van strafbare feiten en/of activiteiten),
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders,
  • die [slachtoffer 1] gebracht naar de [winkel 1] en
  • vervolgens die [slachtoffer 1] zonder te betalen de winkel uit laten lopen met een koffer en
  • vervolgens die door [slachtoffer 1] weggenomen koffer in ontvangst genomen en gehouden en
  • die [slachtoffer 2] gebracht naar de souvenirwinkel en
  • vervolgens die [slachtoffer 2] de souvenirwinkel in laten gaan en vervolgens [slachtoffer 2] naar het schap met rek met zonnebrillen laten gaan en
  • nadat die [slachtoffer 2] een zonnebril weg nam hem een instemmende schouderklop en
  • vervolgens die [slachtoffer 2] zonder te betalen de winkel uit laten lopen met de zonnebril en
  • een door [slachtoffer 2] weggenomen zonnebril in ontvangst genomen en gehouden en
  • telkens die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gebruikt om bij de pogingen tot diefstal om verdachte en zijn mededaders heen te gaan staan en/of deel te nemen aan het gesprek en
  • vervolgens enkele (wegneem) handelingen af te schermen.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3, 4 en onder 5 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van
77 dagen.
Naar het hof heeft begrepen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld en de straf voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde wordt bepaald op in totaal een gevangenisstraf van 6 maanden.
Nu het hoger beroep is gericht tegen het onder 1 en 5 tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van de door de rechtbank onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde misdrijven, gelet op de door de rechtbank gebezigde strafmotivering. Het hof bepaalt die straf op een gevangenisstraf van 30 dagen met aftrek van voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de voor het onder 1 bewezenverklaarde op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de uitbuiting van twee minderjarige kinderen, door hen te gebruiken bij diverse (pogingen tot) diefstallen. Hij heeft hen ingezet om vermogensdelicten voor hem te plegen, dan wel het door hemzelf plegen van vermogensdelicten gemakkelijker te maken. De verdachte heeft voor zijn eigen geldelijk gewin misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de kinderen, die vanwege hun minderjarigheid en familiebanden van de verdachte en zijn medeverdachten afhankelijk waren. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk, omdat de kinderen al vanaf zeer jonge leeftijd, zonder daar zelf voor te kunnen kiezen, crimineel gedrag wordt aangeleerd. Ouders, maar ook andere familieleden, dienen kinderen juist bij te brengen dat het plegen van dergelijke daden verwerpelijk is. In plaats hiervan heeft de verdachte evenwel zijn eigen familieleden met opzet betrokken bij zijn criminele activiteiten en hen op die manier uitgebuit.
Voor dergelijke feiten past naar het oordeel van het hof in beginsel geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om daarvan af te wijken en zal dan ook een dergelijke straf opleggen. Het hof zal de straf evenwel deels voorwaardelijk opleggen, zodat de verdachte – die inmiddels met zijn gezin een bestaan heeft opgebouwd in Italië – enerzijds – niet wederom gedetineerd hoeft te geraken, maar evenwel ervan wordt weerhouden om nogmaals soortgelijke feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
103 (honderddrie) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1
STK Sleutel, CITROEN auto, 5732295
1
STK Zaktelefoon SAMSUNG note 9, 5732756 .
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. J.W.P. van Heusden en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 juni 2021.
Mr. Radder en mr. Klappe zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2019 , p. 1 e.v.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2019 , p 1 e.v. en de aangiften van [aangever 1] / [aangever 2] / [aangever 3]
3.Verhoor verdachte [medeverdachte 1] , d.d. 5 april 2019, p. 135 e.v.
4.Zie foto’s in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2019, p. 8, p 9, p. 10 en p.11
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2019 , p. 7 zesde poging wisseltruc, Nieuwedijk 18.10u
6.Aangifte [winkel 2] . d.d. 4 april 2019, p. 19 en aangifte [winkel 1] , d.d. 4 april 2019, p.22
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2019 , p. 9 diefstal [winkel 2] , 18.28u
8.Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099
9.Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309
10.Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1946, NJ 2019/271 m.nt. [naam] , r.o. 2.4; HR 27
11.HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:672
12.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467
13.Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad.