In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de man werd verplicht om kinderalimentatie te betalen voor zijn twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De man, die directeur is van een vennootschap, betwist zijn draagkracht en stelt dat de vastgestelde bijdrage tot een onaanvaardbare situatie leidt. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 150,- per kind per maand moest betalen, met ingang van 1 april 2019. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij geen bijdrage hoeft te betalen, of in ieder geval een lagere bijdrage. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om handhaving van de beschikking.
Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen. De man heeft zijn financiële situatie niet voldoende onderbouwd, waardoor het hof niet kan vaststellen dat hij niet in staat is om de kinderalimentatie te betalen. Het hof wijst erop dat de man zijn wettelijke onderhoudsverplichting heeft en dat hij de nodige financiële gegevens had moeten overleggen om zijn stelling te onderbouwen. Het hof concludeert dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.
Daarnaast heeft de man een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, maar ook dit beroep wordt verworpen omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de man af, inclusief zijn verzoek om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie en om de proceskosten te vergoeden.