In de onderhavige zaak is bij het hof het beeld ontstaan van een zeer betrokken dochter, die zich nog altijd niet kan vinden in de (spoed)opname van haar moeder in [het verpleeghuis] in 2018. Het hof kan zich voorstellen dat het voor de dochter moeilijk moet zijn (geweest) om de zorg voor haar moeder op die manier uit handen te (moeten) geven en dat zij nog altijd de wens heeft om zelf voor haar moeder te zorgen – zoals de curator stelt – acht het hof dan ook invoelbaar. Vervolgens is de dochter ontslagen als curator van haar moeder en is de huidige curator degene die voortaan de beslissingen neemt voor haar moeder. Dat deze omstandigheden de verhouding tussen de dochter en de curator hebben gekleurd, moge duidelijk zijn. Tussen de dochter en de curator is vrij snel na diens aanstelling een verschil van mening ontstaan over de kwaliteit van de zorg die de curandus ontvangt.
De dochter is van mening dat de zorg voor haar moeder sinds haar verblijf in een zorginstelling zodanig is tekortgeschoten en nog steeds tekortschiet dat zij aan gezondheid en conditie heeft ingeboet en (onder dwang) allerlei medicatie krijgt toegediend, terwijl dit niet nodig was toen haar moeder nog thuis woonde. De dochter zou graag zien dat haar moeder verhuist naar woonzorgboerderij [de woonzorgboerderij] in [plaats B] , een zorginstelling waarvan haar moeder destijds ook heeft aangegeven daar graag te willen wonen, waar zij al sinds 2015 op de wachtlijst staat en waar nu een plek vrij is. De curator is een andere mening toegedaan. De curator meent dat de curandus haar plek heeft gevonden bij [de zorginstelling] , dat zij daar de zorg ontvangt die zij nodig heeft en dat een verhuizing te ingrijpend voor haar is. Dit meningsverschil heeft ertoe geleid dat de dochter thans voor een tweede keer verzoekt om het ontslag van de huidige curator. De dochter voelt zich niet gehoord in haar klachten over de zorg voor haar moeder, terwijl de curator aangeeft deze te bespreken met de instelling en de dochter daarover te informeren.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of het door de dochter gestelde gebrek aan vertrouwen en daarmee verstoorde verhouding tussen de dochter en de curator een gewichtige reden oplevert, die moet leiden tot het ontslag van de curator. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de curator zijn taak niet naar behoren heeft uitgevoerd. In tegenstelling tot hetgeen de dochter stelt, is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat sprake is van gemankeerde en/of tekortschietende zorg voor de curandus. De curator heeft gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat de curandus aanvankelijk angstig en gesloten was, maar dat zij nu rustig, vriendelijk en aanspreekbaar is en dat zij gewend en gehecht is geraakt aan haar woonplek en het verzorgend personeel. Uit de e-mail van 14 december 2020 van de curator blijkt dat in het multidisciplinair overleg (MDO) van 8 december 2020 de mogelijkheid van een verhuizing naar [de woonzorgboerderij] is besproken en dat de bij het MDO aanwezige artsen (de huisarts en de psycholoog) een verhuizing nadrukkelijk hebben afgeraden, omdat de verwachting is dat dit een nadelig effect zal hebben op het functioneren en welbevinden van de curandus. Uit deze e-mail blijkt tevens dat de conditie van de curandus achteruit gaat ten gevolge van de progressieve ziekte waaraan zij lijdt. Zo kan de curandus steeds minder, zit zij veel meer dan voorheen, gaat zij niet meer op eigen initiatief wandelen en geeft zij ook niet op eigen initiatief aan dat zij dit zou willen. De curandus kan alleen nog onder begeleiding lopen/wandelen, mede omdat haar zicht steeds slechter wordt. Ook vervaagt de respons op muziek steeds meer. Ter zitting in hoger beroep heeft de curator hieraan toegevoegd dat het op dit moment niet zo goed gaat met de curandus. Zij heeft corona gehad, het zelfstandig eten wordt lastiger en zij noemt de verpleegkundige ‘mama’. De dochter heeft het voorgaande niet weersproken.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is tevens gebleken dat de curator de dochter informeert over de (beslissingen ten aanzien van) curandus, dat de curator klachten van de dochter bespreekt met de zorginstelling en dat de curator ook de wens van een verhuizing naar [de woonzorgboerderij] heeft besproken met de behandelend artsen van de curandus. Dat de curator de dochter niet volgt in haar klachten en wensen, wil niet zeggen dat de curator zijn taak niet naar behoren uitvoert. Ook de omstandigheid dat de curator nog voor het MDO op 8 december 2020 reeds aan [de woonzorgboerderij] heeft bericht dat hij afziet van een verhuizing, maakt dit oordeel niet anders. Weliswaar zou het de voorkeur hebben genoten als de curator pas na het MDO aan [de woonzorgboerderij] zou hebben laten weten wat de beslissing op het verhuizingsverzoek van de dochter was, maar dat wil niet zeggen dat de curator ‘onwaarheden debiteert’ zoals de dochter stelt. Al bij e-mail van 24 november 2020 heeft de curator zijn standpunt ter zake van de verhuizing kenbaar gemaakt aan de dochter en in het MDO is dit standpunt met de behandelend artsen van de curandus besproken, die overigens ter zake gelijkluidend hebben geadviseerd.
Ter zitting in hoger beroep heeft de dochter naar voren gebracht dat zij haar moeder inmiddels weer regelmatig bezoekt, hetgeen de curator heeft erkend. Het hof is dan ook niet gebleken van de door de dochter gestelde schending van het family life van de familie [de familie] .
Ook is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de verstoorde verhouding tussen de dochter en de curator een negatieve weerslag heeft op de curandus, zoals de dochter stelt. Een herstel van de onderlinge betrekkingen kan er echter wel toe leiden dat de dochter zich meer gehoord voelt en de curator de dochter op meer directe wijze kan informeren over zijn visie en zijn intenties. Wellicht dat partijen – zo nodig met de hulp van een bemiddelende derde – kunnen proberen hun onderlinge verhouding te verbeteren, zodat het in de (nabije) toekomst mogelijk is om in persoon met elkaar te kunnen te communiceren en te overleggen in plaats van per e-mail te corresponderen.