Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[de man] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg de verplichting opgelegd gekregen om € 600,- per maand aan partneralimentatie te betalen aan de man. De vrouw verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat zij door de alimentatieverplichting in financiële en medische problemen zou komen. De man, vertegenwoordigd door zijn curator, voerde verweer en stelde dat er geen redenen waren om de alimentatieverplichting op te schorten, aangezien de vrouw herhaaldelijk in gebreke was gebleven met het verstrekken van relevante financiële informatie.
Het hof overwoog dat bij de beoordeling van het schorsingsverzoek de belangen van beide partijen tegen elkaar moesten worden afgewogen. Het hof constateerde dat de vrouw sinds de inschrijving van de echtscheiding op 12 maart 2021 woonlasten had en dat de rechtbank bij de vaststelling van de alimentatie geen rekening had gehouden met deze lasten. Na beoordeling van de financiële situatie van de vrouw, die een bruto salaris van € 1.857,- per maand ontving, en haar woonlasten, concludeerde het hof dat de vrouw slechts draagkracht had voor een alimentatie van € 354,- per maand. Het hof besloot daarom de werking van de beschikking van de rechtbank te schorsen voor zover deze de vrouw verplichtte meer dan dit bedrag te betalen. De overige verzoeken werden afgewezen.