ECLI:NL:GHAMS:2021:1998

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
23-004638-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en oplichting door middel van babbeltrucs gericht op oudere slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij een serie diefstallen en oplichtingen, waarbij oudere slachtoffers werden benaderd met babbeltrucs. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van bankpassen en geldbedragen van bejaarden, waarbij de verdachte samen met mededaders handelde. De feiten vonden plaats op verschillende data in 2018, waaronder 19 maart en 17 juli, en betroffen een totaalbedrag van 60 euro en 80 euro. De verdachte heeft in hoger beroep een deels bekennende verklaring afgelegd, maar ontkende betrokkenheid bij de daadwerkelijke diefstal. Het hof oordeelde dat de verdachte medeplegen van diefstal en oplichting bewezen kon worden verklaard. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade van 80 euro. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van de kwetsbare positie van de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004638-18
datum uitspraak: 6 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-665204-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1], heeft bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren), het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het tenietdoen van een inschuld, te weten een bankpas met bijbehorende pincode en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 60,- euro), door zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te begeven en/of (aldaar) ervoor te zorgen dat die [slachtoffer 1] meeliep naar de brievenbus van die [slachtoffer 1] in verband met (een) (zogenaamd) verkeerd bezorgd(e) post(pakket)(ten) en/of (ondertussen) zich in de woning te begeven en/of een bankpas en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 60,- euro) van voornoemde [slachtoffer 1] weg te nemen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] op te bellen en/of zich daarbij voor te doen als iemand van de (ING) Bank die met de politie heeft gesproken en/of voornoemde [slachtoffer 1] om haar pincode te vragen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (uit een woning) een bankpas en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 60,- euro), in elk geval enig goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot die bankpas en/of dat/die geldbedrag(en) heeft/hebben verschaft en/of die bankpas en/of dat/die geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een vals kostuum;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (uit een woning) een bankpas en/of (een) geldbedrag(en) (van in totaal 80,- euro), in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of en dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2], heeft bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren), het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het tenietdoen van een inschuld, te weten
- een portefeuille en/of
- een bankpas met bijbehorende pincode en/of
- een creditcard
- een gouden ketting en/of
- een rijbewijs en/of
- een identiteitsbewijs en/of
- een geldbedrag (van in totaal 100,- euro),
in elk geval enig goed(eren), door zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] te begeven en/of (aldaar) ervoor te zorgen dat die [slachtoffer 2] meeliep naar de brievenbus in verband met (een) (zogenaamd) verkeerd bezorgd(e) post(pakket)(ten) en/of die [slachtoffer 2] (aldaar) af te leiden door een glas water te laten vallen en/of (ondertussen) zich in de woning van die [slachtoffer 2] te begeven en/of de/het bovengenoemde goed(eren) weg te nemen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] op te bellen en/of zich daarbij voor te doen als iemand van de politie en/of die [slachtoffer 2] door te verbinden en/of (vervolgens) zich voor te doen als iemand van de bank en/of die [slachtoffer 2] om zijn pincode te vragen;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2018 tot en met 27 juni 2018 te Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit (een) geldautoma(a)t(en)) heeft weggenomen (een) geldbedrag(en) (van in totaal 6670,- euro), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die geldautoma(a)t(en) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel te weten een bankpas op naam van die [slachtoffer 2] (met bijbehorende pincode).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Algemeen
In hoger beroep heeft de verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij bij alle drie de feiten aanwezig is geweest als chauffeur en dat hij op de hoogte was van de intenties van zijn mededaders om oudere slachtoffers geld afhandig te maken.
Feit 1
Blijkens het dossier (p. 1 01 e.v. ) zag verbalisant [verbalisant 1] op 19 maart 2018 op de [straat 1] te Amsterdam een auto rijden met daarin twee mannen. De beide mannen stapten later bij de [straat 2] / hoek [straat 1] uit de auto en liepen naar het portiek van de woningen [adres 2]. De twee mannen keken en wezen naar de brievenbussen en bellen. [verbalisant 1] zag vervolgens dat beide mannen via de centrale toegangsportiek naar binnen gingen en uit het zicht verdwenen. Kort daarna kwam de medeverdachte naar buiten met een oudere dame. De medeverdachte en de aangeefster gingen voor de brievenbussen staan en maakten enige gebaren naar de brievenbussen. Vervolgens gingen de aangeefster en de medeverdachte weer het portiek in en verdwenen uit het zicht van de verbalisant. De verbalisant zag kort hierop de verdachte alleen het portiek uit lopen en vervolgens zag hij de medeverdachte in de centrale toegangshal aan komen lopen. De medeverdachte heeft daar even rondgehangen en is vervolgens ook naar buiten gekomen en is in de auto op de bijrijdersstoel gaan zitten. De auto is vervolgens weggereden en verbalisant [verbalisant 1] heeft de auto in het zicht gehouden tot de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de inzittenden van de auto hebben gecontroleerd. Het blijkt te gaan om de verdachte op de bestuurdersstoel en op de bijrijdersstoel [medeverdachte] (hierna [medeverdachte]). De verbalisanten stellen vervolgens een controle in bij [adres 2] alwaar zij worden aangesproken door bewoonster [slachtoffer 1] (geboren 1938) van [adres 2]. Mw. [slachtoffer 1] verklaart (p. 1 05) dat er een man aanbelde bij de toegangsdeur die zei dat hij een postbezorger was. Hij vertelde dat hij per ongeluk post in haar brievenbus had gedaan maar dat dit voor haar bovenburen was.
Mw. [slachtoffer 1] is met hem naar beneden gelopen. Beneden zag ze dat er helemaal geen post in haar brievenbus lag.
Er is aangifte (p. 1 06 e.v.) gedaan door de dochter van de bewoonster [slachtoffer 1] van de
[adres 2]. Haar moeder vertelde haar dat er een jongen aan de deur was geweest die aanbelde met het verhaal dat hij per ongeluk post in haar brievenbus had gegooid. Zij liep vervolgens met de jongen mee, keek in de brievenbus en zag geen post. Zij is vervolgens weer naar boven naar haar woning gegaan en zag de jongen weglopen. Vlak daarna werd er aangebeld door de politie. De agenten vroegen of er zojuist een postbezorger aan de deur was geweest en lieten een foto zien. Zij herkende direct de jongen die zojuist aan de deur was geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij heeft aangebeld bij de latere aangeefster [slachtoffer 1] aan de [adres 2] te Amsterdam, met het doel om haar naar de centrale hal te ‘lokken’. De verdachte is de centrale toegangsdeur ingegaan, maar ontkent dat hij binnen naar de woning van aangeefster is gegaan en daar de diefstal heeft gepleegd.
Het hof is van oordeel dat nu uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij met de medeverdachte mee naar beneden is gelopen, het niet anders kan dan dat de verdachte die zich ook in het gebouw bevond, terwijl zijn medeverdachte met aangeefster naar de brievenbussen is gelopen, uit de woning de € 60 en de pinpas heeft weggenomen.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, het medeplegen van diefstal bewezen.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte aangeefster heeft geprobeerd op te lichten. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot oplichting.
Feit 2
Ten aanzien van de onder feit 2 cumulatief tenlastegelegde diefstal op 17 juli 2018 aan
[adres 3] is het hof met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat het medeplegen van de diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 3
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op de hoogte was van het plan om oudere slachtoffers geld afhandig te maken en aanwezig is geweest zowel bij de woning van de aangever als bij de verschillende pintransacties.
Bij aangever [slachtoffer 2] is aangebeld door een donker getinte jongeman die vroeg of hij hem kon helpen. De jongen vertelde dat hij post in het postvak van de aangever had gedaan die voor een ander was bestemd. De aangever is meegegaan naar beneden en de jongen zei toen dat hij zich vergist had. De aangever is weer naar boven gelopen en zag dat de veiligheidshouder van het raam was uitgeschakeld. De aangever heeft verklaard dat hij vervolgens is gebeld door een persoon die zich voordeed als politieagent en die hem meedeelde dat een jongeman was aangehouden die een portefeuille bij zich had met de betaalkaart en creditcard van de aangever. Deze “politieman” heeft de aangever beweerdelijk doorverbonden met de bank om de blokkering de betaalkaart en creditcard te regelen. Volgens de aangever vroeg de “medewerker van de bank” om de pincode van beide kaarten. De aangever heeft de pincode van zijn bankkaart gegeven. De aangever ziet dat hij een envelop met tenminste twee briefjes van € 50 mist.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat bewezen wordt dat de verdachte op 19 maart 2018 en 17 juli 2018 tezamen en in vereniging met een ander(anderen) uit de woning van bejaarde personen een bankpas en geld heeft gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij soms met één en soms met meer personen met zijn auto op pad ging en dat hij deze personen kende. Hij wist dat het foute boel was en dat ze op pad gingen om mensen te beroven. Het dossier bevat verder aanwijzingen dat de verdachte erbij was als vanuit zijn auto werd gebeld om een slachtoffer te vragen om de pincode van een gestolen bankpas. In de zaak van 23 juni 2018 heeft de verdachte aanvankelijk ontkend dat hij betrokken was bij de diefstal en het pinnen van het geld. In hoger beroep heeft hij verklaard dat hij alleen gereden zou hebben. Hij heeft niet duidelijk verklaard of hij die dag met een ander dan wel met meer anderen op pad is gegaan. Nu de verdachte in de periode waarin de ten laste gelegde feiten zijn begaan is meegegaan met een of meer mededaders om bejaarden te beroven, en hij bij twee gelegenheden, te weten op 19 maart 2018 en 17 juli 2018, de feiten heeft medegepleegd, acht het hof de door de verdachte geschetste beperkte rol op 23 juni 2018 niet geloofwaardig. Het hof acht daarom bewezen dat ook in deze zaak sprake is van medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning een bankpas en een geldbedrag van in totaal 60,- euro, die toebehoorden aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 17 juli 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning een bankpas en een geldbedrag van in totaal 80,- euro, die toebehoorden aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 23 juni 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2], heeft bewogen tot de afgifte van een pincode, door zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] te begeven en aldaar ervoor te zorgen dat die [slachtoffer 2] meeliep naar de brievenbus in verband met een zogenaamd verkeerd bezorgde post en die [slachtoffer 2] aldaar af te leiden door een glas water te laten vullen en ondertussen zich in de woning van die [slachtoffer 2] te begeven en een portefeuille en een bankpas en een creditcard weg te nemen en vervolgens die [slachtoffer 2] op te bellen en zich daarbij voor te doen als iemand van de politie en die [slachtoffer 2] door te verbinden en vervolgens zich voor te doen als iemand van de bank en die [slachtoffer 2] om zijn pincode te vragen;
en
hij in de periode van 23 juni 2018 tot en met 27 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 6670,- euro, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, of zijn mededader zich de toegang tot die geldautomaten hebben verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel te weten een bankpas op naam van die [slachtoffer 2] met bijbehorende pincode.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van diefstal.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten
veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde diefstallen en de onder 3 tenlastegelegde oplichting zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft bepleit dat er misbruik is gemaakt van de omstandigheden waarin de verdachte destijds verkeerde. Er zijn inmiddels twee jaren verstreken sinds de veroordeling in eerste aanleg en het gaat nu beter met de verdachte. Hij neemt zijn verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd en geeft openheid van zaken. De geringe rol en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte moeten als strafmatigende factoren worden meegewogen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft meegewerkt aan de diefstal en oplichting van (hoog)bejaarde slachtoffers. De slachtoffers behoren tot een zeer kwetsbare groep mensen die in toenemende mate afhankelijk is van hun medemensen. De verdachte heeft daar op lafhartige wijze misbruik van gemaakt. Om de feiten te kunnen begaan werd bij de slachtoffers aangebeld en werden ze met een smoes uit de woning gelokt. Daardoor is het gevoel van veiligheid in en rond hun huis ernstig aangetast. Dergelijke feiten leiden tevens tot maatschappelijke onrust, niet alleen onder ouderen in het algemeen, maar bij de betrokken slachtoffers en hun naasten in het bijzonder. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers maar enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Gelet op de ernst van de feiten is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden zonder meer passend en geboden. Een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet geen recht aan de ernst van de feiten.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard over zijn aandeel in de strafbare feiten, maar heeft nog steeds geen volledige openheid van zaken gegeven.. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juni 2021 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dit is echter geruime tijd geleden. Het hof neemt in overweging dat tot de onderhavige feiten, de verdachte ongeveer twaalf jaar niet was veroordeeld. Het hof zal verder meewegen dat de verdachte sinds de feiten in deze strafprocedure niet meer in aanraking is geweest met justitie. Daarnaast weegt het hof mee dat de redelijke termijn in hoger beroep met bijna zeven maanden is overschreden. Het hof zal daarom bepalen dat vier van de twaalf maanden gevangenisstraf voorwaardelijk zullen worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 80,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 310 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Samsung zaktelefoon.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Alcatel zaktelefoon.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 80,00 (tachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 80,00 (tachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juli 2021.
Mr. Van Rijn en mr. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.