ECLI:NL:GHAMS:2021:1999

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
23-001565-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na babbeltrucs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2019. De betrokkene, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor oplichting, medeplegen van poging tot oplichting, diefstal in vereniging en diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 6.800,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 3.360,28 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 juni 2021 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene samen met anderen betrokken was bij de feiten en dat er aanwijzingen zijn dat meerdere personen voordeel hebben gehad van de gepleegde diefstallen. Het hof heeft de ontnemingsvordering beoordeeld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft de ontnemingsvordering toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 3.391,00. De betrokkene is verplicht gesteld dit bedrag aan de Staat te betalen. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd, en het hof heeft opnieuw recht gedaan. De duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd is vastgesteld op 67 dagen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 6 juli 2021.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001565-19
datum uitspraak: 6 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-665204-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres],

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 3.360,28.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2019 - kort gezegd - veroordeeld ter zake van oplichting, medeplegen van poging oplichting, diefstal in vereniging en diefstal door middel van een valse sleutel meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 10 april 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.800,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2021 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - diefstal in vereniging, diefstal met een valse sleutel en medeplegen van oplichting.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Grondslag van de vordering
De betrokkene is in het arrest van dit hof van 6 juli 2021 in de strafzaak met nummer …. veroordeeld voor … De ontnemingsvordering wordt gebaseerd op artikel 36e, lid 1 Wetboek van Strafrecht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
Aangezien niet duidelijk is geworden hoe de verdeling van het voordeel tussen de betrokkene en zijn medeverdachte heeft plaatsgevonden, gaat het openbaar ministerie uit van een pondspondsgewijze verdeling van het voordeel.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 3.392,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet meer dan € 1.000,00 aan de feiten heeft overgehouden.
Oordeel hof
Het hof acht aannemelijk dat de feiten 1 en 3 zijn begaan door de betrokkene, samen met één ander. Voor feit 2 bevat het dossier aanwijzingen dat naast de betrokkene twee andere personen hiervan voordeel hebben gehad. De te ontnemen bedragen worden als volgt berekend:
Feit 1
Van het bedrag van € 60 dat bij de diefstal is buitgemaakt, wordt € 30 aan de betrokkene toegerekend.
Feit 2
Van het bedrag van € 80 dat bij de diefstal is buitgemaakt, wordt € 26,67 aan de betrokkene toegerekend.
Feit 3
Als gevolg van dit feit is in totaal € 6.670,00 buitgemaakt. Hiervan wordt de helft, zijnde € 3.335,00 aan de verdachte toegerekend.
Totaal
In totaal wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de betrokkene heeft genoten geschat op
€ 3.391.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.391.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
3.391 (drieduizend driehonderdeenennegentig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 3.391 (drieduizend driehonderdeenennegentig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 67 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juli 2021.
Mr. Van Rijn en mr. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.