ECLI:NL:GHAMS:2021:2000

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
20/00599
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke indeling van reflectoren voor aanhangwagens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van reflectoren in de douanewetgeving. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, betwistte de indeling van de reflectoren onder GN-code 3926 9097, zoals de inspecteur van de Belastingdienst/Douane voorstelde. De belanghebbende stelde dat de reflectoren moesten worden ingedeeld onder GN-code 8716 9090, als andere delen van aanhangwagens, omdat deze reflectoren specifiek zijn ontworpen voor gebruik op aanhangwagens en essentieel zijn voor de zichtbaarheid op de weg.

Het Hof oordeelde dat de reflectoren niet als deel van een aanhangwagen kunnen worden gekwalificeerd, omdat zij niet noodzakelijk zijn voor de mechanische werking van de aanhanger. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de reflectoren, hoewel ze op aanhangwagens worden gebruikt, niet essentieel zijn voor de werking van de aanhanger zelf. De inspecteur kreeg gelijk, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de reflectoren werden ingedeeld onder GN-code 3926 9097, als andere artikelen van kunststof.

De uitspraak benadrukt het belang van de objectieve kenmerken en eigenschappen van goederen bij de indeling in de douanewetgeving. Het Hof concludeerde dat de reflectoren, hoewel ze voldoen aan wettelijke eisen voor zichtbaarheid, niet als onmisbaar voor de werking van een aanhangwagen kunnen worden beschouwd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00599
24 juni 2021
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen de uitspraak van 16 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 18/2506 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 18 januari 2018 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 1.919,94 aan douanerechten.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen op 14 februari 2018 bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 juni 2018, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 september 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 oktober 2020, en nader aangevuld bij brief van 26 november 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
15. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Op 24 november 2017 heeft [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) als directe vertegenwoordiger voor eiseres een aangifte gedaan voor een zending reflectors. Deze goederen zijn aangegeven onder GN-code 9405 50 00 90, waarvoor 2,7 % aan invoerrechten geldt.
2. Naar aanleiding van een fysieke controle is met dagtekening 30 november 2017 aan eiseres als aangever een voornemen uitgebracht om de door [bedrijf] aangegeven GN-code 9405 50 00 90 te corrigeren naar GN-code 8714 99 90 89, waarvoor 6,5 % aan invoerrechten geldt.
3. Bij e-mail van 30 november 2017 heeft [bedrijf] namens eiseres op dit voornemen gereageerd. Volgens [bedrijf] is de voorgestelde correctie onjuist, omdat de reflectors expliciet bedoeld zijn voor gebruik op aanhangwagens en niet zoals GS-post 8714 voorschrijft voor delen en toebehoren van voertuigen of motorrijwielen als bedoeld bij de posten 8711 tot en met 8713.
4. Hierop heeft verweerder aan [bedrijf] per e-mail van 30 november 2017 bericht dat de reflectors moeten worden ingedeeld onder GN-code 3926 90 97 90, waarvoor eveneens 6,5 % aan invoerrechten geldt.
5. Hierop heeft [bedrijf] op 11 december 2017 per e-mail aan verweerder meegedeeld dat eiseres de indeling wil laten corrigeren naar GN-code 8716 90 90 90, waarvoor 1,7 % aan invoerrechten geldt. Als onderbouwing heeft [bedrijf] een schriftelijke verklaring van eiseres met dagtekening 6 december 2017 bij de e-mail gevoegd.”
Nu voormelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Daarnaast stelt het Hof nog de volgende feiten vast.
2.2.
De voorzijde van de reflectoren bestaat uit een signaalplaat van kunststof, waarin in reliëf kleine piramides zijn geperst. Het betreft de volgende kleuren en vormen:
- een driehoekige, rode signaalplaat (met drie gelijke zijden van ca 15 cm en een hoogte van 7 mm), met twee schroefgaten;
- een rechthoekige oranje/ambergele signaalplaat (62,6 x 45,6 x 6,8 mm), met één schroefgat;
- een ronde oranje/ambergele signaalplaat (met een diameter van ca 6 cm en een hoogte van 8,5 mm), zelfklevend.
De signaalplaten zijn bevestigd in een montuur van zwart kunststof, waarin zich (bij de driehoekige en de rechthoekige versie) gaten bevinden die samenvallen met de schroefgaten in de signaalplaten. Het montuur bedekt de gehele achterzijde van de signaalplaten. Aan de voorzijde van de reflectoren is enkel de rand van het montuur zichtbaar.
De achterzijde van de reflectoren is geheel vlak: er is geen sprake van bevestigingsbouten die aan de achterzijde uit het montuur steken.
2.3.
Het betreft retroreflectoren: zij sturen het licht terug in dezelfde richting als waar het vandaan kwam.
2.4.
De reflectoren worden door belanghebbende verkocht voor montage op aanhangwagens en zijn aan de voorzijde voorzien van een ECE-goedkeuringsnummer, waaruit blijkt dat zij voldoen aan de eisen die worden gesteld aan retroreflectoren voor voertuigen en aanhangers (ECE R3.02: “Uniform provisions concerning the approval of retro-reflecting devices for power-driven vehicles and their trailers”).

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de reflectoren dienen te worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 8716 9090 (andere delen van aanhangwagens) zoals belanghebbende voorstaat, dan wel onder GN-onderverdeling 3926 9097 (andere artikelen van kunststof), zoals de inspecteur bepleit.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Juridisch kader

4.1.
Post 3926 van de GN luidt, voor zover hier van belang:
3926 Andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 39.01 tot en met 39.14:
(…)
3926 90 - andere:
(…)
- - andere:
(…)
3926 90 97 - - - andere
4.2.
Aantekening 2 op hoofdstuk 39 luidt, voor zover hier van belang:
Dit hoofdstuk omvat niet:
(…)
t) delen van vervoermaterieel bedoeld bij afdeling XVII;
(…)
4.3.
In 1965 is tarifering (‘classification opinion’) 3926.90/3 vastgesteld door de Internationale Douaneraad (IDR):
3. Triangular sign plates for reflectors, of red plastics, unmounted, with pyramidshaped bosses to improve their reflecting properties.
See also Opinion 8716.90/1.
4.4.
Post 8716 van de GN luidt, voor zover hier van belang:
8716 Aanhangwagens en opleggers; andere voertuigen zonder eigen beweegkracht; delen daarvan:
(…)
8716 90 - delen:
8716 9090 - - andere delen
4.5.
In 1965 is tarifering 8716.90/1 vastgesteld door de IDR:
Reflectors for road trailers, consisting of a triangular sign plate of red plastics, with small pyramid-shaped bosses to improve the reflecting properties, mounted in a frame complete with bolts for fixing in position.
See also Opinion 3926.90/3.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“15. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie recent HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).
16. Voor de indeling in GN-code 8716 90 90 90, die eiseres bepleit, is het noodzakelijk dat elk van de onderhavige reflectors kan worden aangemerkt als deel van een aanhangwagen als bedoeld in post 8716.
17. De GN, in de op deze zaak toepasselijke versie, definieert evenwel niet de begrippen „delen” en „toebehoren” in de zin van haar GN-hoofdstuk 87. Uit de rechtspraak van het HvJ blijkt echter dat het begrip “delen” de aanwezigheid impliceert van een geheel voor de werking waarvan deze delen onmisbaar zijn, en het begrip „toebehoren” de aanwezigheid impliceert van een verwisselbare uitrusting waardoor een apparaat voor speciale werkzaamheden kan worden aangepast of die het geschikt maakt voor bijkomende mogelijkheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine (de rechtbank verwijst naar de arresten van 19 oktober 2000, Peacock AG, C339/98, punt 21, van 7 februari 2002, Turbon International, C276/00, punten 30 en 32, en van 16 juni 2011, Unomedical A/S, C152/10, punt 29). Uit het arrest van het HvJ van 19 oktober 2000, C-339/98, Peacock AG (punt 21) volgt dat het woord “deel” de aanwezigheid van een geheel impliceert, voor de werking waarvan het noodzakelijk is. Uit het arrest van het HvJ van 19 juli 2012, C-336/11 Rohm & Haas (punt 35) volgt dat pas sprake is van noodzaak als de mechanische en elektrische werking van het geheel afhangt van de aanwezigheid van het product.
18. Uit de aangehaalde rechtspraak van het HvJ volgt ten eerste dat de enkele vermelding in de IDR-toelichting bij GS-post 8716 van reflectors voor aanhangwagens, bestaande uit een driehoekige signaalplaat, niet leidt tot indeling van de onderhavige reflectors in hoofdstuk 87. Deze toelichtingen vormen waardevolle hulpmiddelen bij de uitleg van de GN, maar zij zijn rechtens niet bindend en mogen de draagwijdte van een post niet wijzigen. De rechtbank zal daarom aan deze toelichting – wat daar verder ook van zij – voorbij gaan.
19. Uit de aangehaalde rechtspraak van het HvJ volgt dat de signaalplaten (driehoekig, rechthoekig en rond, van rode en oranje kunststof), om deze als deel van een aanhanger in de zin van post 8716 te kunnen beschouwen, voor de mechanische en elektrische werking van de aanhanger als geheel noodzakelijk dienen te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Dat de signaalplaten (nagenoeg) uitsluitend zijn gemaakt voor, althans hoofdzakelijk worden gebruikt op aanhangwagens, en aan bepaalde (keurings)eisen moeten voldoen, is blijkens de rechtspraak van het HvJ niet relevant voor de kwalificatie van de signaalplaten als deel van een aanhanger. Dat een aanhanger zonder signaalplaten, gelet op geldende voorschriften, op de openbare weg niet de functie kan (de rechtbank leest: mag) vervullen waarvoor hij meestentijds is bedoeld, is voor die kwalificatie ook niet voldoende. De mechanische of elektrische werking van de aanhanger hangt niet noodzakelijkerwijs af van de aanwezigheid van de signaalplaten. Eiseres verliest hier uit het oog dat de kwalificatie in de eerste plaats geschiedt aan de hand van beoordeling van voornoemde
werking, hetgeen moet worden onderscheiden van veilig en voorgeschreven
gebruikop de openbare weg met het oog op de wegenverkeerswetgeving. Dat de signaalplaten gelet op de wegenverkeerswetgeving voor gebruik van een aanhanger op, en mogelijk toelating tot, de openbare weg als essentieel en noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, maakt niet dat deze voor de werking van een aanhanger in mechanische en elektrische zin noodzakelijk zijn. Dat zonder signaalplaten voor een aanhanger geen certificaat en kenteken en/of chassisnummer zou kunnen worden verkregen, is daarom evenmin doorslaggevend; het belet mogelijk gebruik op de openbare weg maar niet de werking van een aanhangwagen op zichzelf.
20. Gelet op de onder 17 genoemde jurisprudentie van het HvJ en het vorenoverwogene volgt dat elk van de reflectors niet is aan te merken als deel van een aanhangwagen.
21. Eiseres heeft ter zitting gegevens overgelegd van een bindende tariefinlichting (hierna: bti) die door de bevoegde autoriteiten te Oostenrijk op 25 mei 2020 is afgegeven. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Classificatie-rechtvaardiging Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur (AV) 1, 3c en 6; Avisie op het geharmoniseerde systeem voor onderverdeling 8716 90 en onderverdeling 3926 90, lid 3; Toelichting bij post 8716.
Omschrijving van de goederen Retroreflectoren, geschikt voor zowel campers als niet-zelfrijdende aanhangwagens, bestaande uit een ronde signaalplaat gemaakt van roodgekleurd plastic, die is voorzien van piramidale verhogingen voor een betere reflectie van de stralen en is geïnstalleerd in een kunststof behuizing uitgerust met bevestigingsbouten. Afmetingen (D x H): 95 x 34 mm (volgens aanvrager)”
22. Het beroep van eiseres op de genoemde bti kan haar niet baten. Eiseres is immers geen rechthebbende van deze bti. Op grond van het arrest van het HvJ van 7 april 2011 in zaak C-153/10 (Sony Supply Chain Solutions) kan een bti evenwel door een andere persoon dan de rechthebbende als bewijs worden aangevoerd, mits sprake is van hetzelfde goed. Daar is in dit geval echter geen sprake van. Immers, deze reflector is, anders dan de onderhavige reflectoren, toegerust met bevestigingsbouten en wijkt qua hoogte (34 mm) wezenlijk af van de onderhavige reflectors (5,8 mm, 6,8 mm en 7 mm).
23. Gelet op bovenstaande moeten de reflectors naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als ‘andere artikelen van kunststof’ onder GN-code 3926 90 97 90, nu de reflectors volledig bestaan uit kunststof. Het gelijk is derhalve aan verweerder.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de onderwerpelijke reflectoren dienen te worden ingedeeld in GN-onderverdeling 8716 9090, als “andere delen van aanhangwagens”, omdat een wettelijke verplichting bestaat om aanhangers te voorzien van reflectoren als de onderwerpelijke. Zonder deze reflectoren wordt een aanhanger afgekeurd en mag deze in Nederland de weg niet op, aldus belanghebbende.
5.2.
De inspecteur betwist niet dat de wettelijke verplichting bestaat om aanhangwagens met reflectoren als de onderwerpelijke uit te rusten, maar stelt zich op het standpunt dat aan de wetgeving betreffende de technische eisen die worden gesteld aan voertuigen geen betekenis toekomt voor de indeling van goederen in de GN, nog daargelaten dat, zo stelt de inspecteur, reflectoren als de onderwerpelijke ook op andere objecten dan aanhangwagens kunnen worden bevestigd.
5.3.
Het Hof overweegt ter zake als volgt. Het standpunt van de inspecteur dat voor de indeling van goederen in de GN geen betekenis toekomt aan de wetgeving inzake de eisen die worden gesteld aan aanhangwagens voor toelating tot de openbare weg, is juist. Hieruit volgt dat de omstandigheid dat in Nederland wettelijk is voorgeschreven dat voertuigen, waaronder aanhangers, slechts tot de openbare weg worden toegelaten indien zij zijn voorzien van retroreflectoren als de onderwerpelijke (vgl. Regeling voertuigen, Stcrt. 2009, 19145), niet met zich brengt dat zij reeds daarom vatbaar zijn voor indeling in de door belanghebbende voorgestane GN-onderverdeling 8716 9090 als ‘deel’ van een aanhanger.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak moet in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen op de afdeling of het hoofdstuk zijn omschreven. Zoals beschreven onder 2.3 beschikken de onderwerpelijke reflectoren over de eigenschap dat zij licht terugsturen in dezelfde richting als waar het vandaan komt (zgn. retroreflectoren). Hierdoor kunnen zij worden gebruikt om objecten zichtbaar te maken in het donker, met name - maar niet uitsluitend - voor bestuurders van voertuigen die verlichting voeren. De reflectoren kunnen daartoe worden aangebracht op alle roerende en onroerende objecten waarvan zichtbaarheid in het donker gewenst is (containers, snelheidsremmende obstakels op de weg, voertuigen, palen, gebouwen, et cetera). De omstandigheid dat de onderwerpelijke reflectoren ook op aanhangwagens worden aangebracht brengt niet met zich dat de reflectoren als ‘deel’ van een aanhangwagen kunnen worden gekwalificeerd, nu zij niet noodzakelijk zijn voor de mechanische werking van een aanhanger: zij worden enkel op aanhangwagens gemonteerd om de zichtbaarheid ervan in het donker te vergroten, op gelijke wijze als waarop zij de zichtbaarheid in het donker van elk ander object vergroten.
5.5.
De onder 4.5 aangehaalde tarifering 8716.90/1 – welke rechtens overigens niet bindend is (zie Hof van Justitie 19 januari 2005, SmithKline Beecham, C‑206/03, r.o. 24-28) – leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat bij de onderwerpelijke drie reflectoren het frame waarin de signaalplaat is gevat niet is voorzien van bevestigingsbouten en de reflectoren dus in zoverre niet voldoen aan de in de tarifering gegeven beschrijving (‘a frame complete with bolts for fixing in position’). Ook de door belanghebbende aangehaalde Oostenrijkse bindende tariefinlichting (bti) met nummer [nummer] brengt het Hof niet tot een ander oordeel, reeds omdat, blijkens de goederenomschrijving in de bti en de bij deze bti gevoegde foto van de achterzijde van het desbetreffende artikel, het een reflector betreft waarvan het frame wél is uitgerust met bevestigingsbouten. Het Hof vindt in de Oostenrijkse bti geen aanleiding tot het stellen van een prejudiciële vraag over de uitleg van GN-onderverdeling 8716 9090.
5.6.
Bij deze stand van het geding is tussen partijen niet in geschil dat de reflectoren dienen te worden ingedeeld in GN-post 3926, GN-onderverdeling 3926 9097 (andere artikelen van kunststof; andere). Het Hof sluit zich hier bij aan, nu het deze indeling juist acht. Hieruit volgt dat de bestreden utb terecht en tot het juiste bedrag is uitgereikt.
Slotsom
5.7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.M.C. Schipper, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 24 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.