ECLI:NL:GHAMS:2021:2138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
23-000877-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die in detentie zat, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. Het hof heeft de tenlastelegging gesplitst en zich geconcentreerd op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. De advocaat-generaal had gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou worden verklaard, omdat het bij de Franse autoriteiten ingediende Europees Aanhoudingsbevel was ingetrokken. Dit leidde tot de conclusie dat vervolging voor het tenlastegelegde feit zinloos was, aangezien er geen toestemming van de Franse autoriteiten zou worden gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een eventuele straf.

Het hof overwoog dat, hoewel het aanvankelijk ontbreken van toestemming van de Franse autoriteiten niet automatisch een beletsel vormt voor de vervolging, de beslissing van het openbaar ministerie om geen aanvullende toestemming te vragen, leidde tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk diende te worden verklaard. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale rechtshulp en de gevolgen van het intrekken van een Europees Aanhoudingsbevel voor de vervolging in Nederland.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000877-21
datum uitspraak: 2 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-152482-20 tegen
[verbalisant],
geboren te distrikt [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1970,
uit andere hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft de bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten op de grond van de artikelen 285, derde lid, en 415 van het Wetboek van Strafvordering gesplitst nu de voeging van deze feiten niet in het belang van het onderzoek is. Het onder 1 tenlastegelegde feit wordt in hoger beroep berecht onder parketnummer 23-000090-21.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na splitsing – tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 26 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1015,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij, in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 26 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Almere, althans in Nederland en/of in Suriname tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen ongeveer 1015,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s): - [medeverdachte] voorzien van die cocaïne en/of - contactgegevens van zijn, verdachtes, mededader(s) en/of die [medeverdachte] onder elkaar uitgewisseld en/of - (telefonisch) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of instructies gegeven over het vervoer van de cocaïne en/of - (telefonisch) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of afspraken gemaakt over de ontvangst van de cocaïne en/of het afhalen op de luchthaven Schiphol en/of - zich naar Schiphol begeven teneinde die [medeverdachte] af te halen en/of de cocaïne in ontvangst te nemen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het tenlastegelegde feit.
Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het openbaar ministerie het bij de Franse autoriteiten ingediende (aanvullende) Europees Aanhoudingsbevel met het verzoek om het verlenen van toestemming voor de vervolging van de verdachte wegens het tenlastegelegde feit heeft ingetrokken. Bovendien heeft de officier van justitie in eerste aanleg, na overleg met een officier van justitie van het Internationaal Rechtshulp Centrum kenbaar gemaakt dat, indien de rechtbank Noord-Holland het openbaar ministerie wel ontvankelijk acht in de vervolging van de verdachte voor het tenlastegelegde feit en de verdachte voor dit feit een vrijheidsbenemende straf oplegt, het openbaar ministerie geen aanvullende toestemming zal vragen aan de Franse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van die straf. Hierdoor is vervolging voor dit feit zinloos.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting eveneens de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van het tenlastegelegde bepleit en daartoe aangevoerd dat de officier van justitie met zoveel woorden heeft toegezegd dat de verdachte voor dit feit niet zal worden vervolgd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is naar aanleiding van een ten aanzien van een ander feit (het hiervoor genoemde afgesplitste feit) op 4 september 2019 uitgevaardigd Europees Aanhoudingsbevel (EAB) door Frankrijk overgeleverd aan Nederland. Hoewel op het moment van het uitvaardigen van dit EAB het openbaar ministerie reeds kennis had genomen van het onderhavige tenlastegelegde feit is dit feit niet opgenomen in het EAB. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie in dit verband het volgende opgemerkt:
Op enig moment is besloten om een aanvullend EAB aan te vragen bij de rechter-commissaris. Dit EAB zag op feit 2[hof: het onderhavige tenlastegelegde feit].
Dit aanvullende EAB is gedeeld met de Franse autoriteiten, met het idee dat de procedure snel doorlopen zou worden. Vervolgens werd duidelijk dat de procedure niet zo snel doorlopen zou worden als werd gedacht, althans dat niet voor de inhoudelijke behandeling van de zaak vandaag duidelijkheid zou komen vanuit Frankrijk. Dat was voor het OM aanleiding om te beslissen het aanvullende EAB bij brief van 11 december 2020 in te trekken. Immers, er was geen toestemming van de Franse autoriteiten voor vervolging van dit feit en niet verwacht werd dat die toestemming nog (tijdig) verkregen zou worden.
(…)
Tijdens de onderbreking heb ik contact gehad met de zaaksofficier van justitie en de officier van justitie bij het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC). Indien de rechtbank het OM ontvankelijk verklaart in de vervolging voor feit 2 zal het OM geen aanvullende toestemming vragen aan de Franse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van die straf. Dit zou de verhoudingen met de Franse autoriteiten onder forse druk zetten. Het zal de betrekkingen tussen Nederland en Frankrijk onnodig ingewikkeld maken.
Op grond van het gestelde in artikel 27, tweede lid, Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen lidstaten [hierna: Kaderbesluit] wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest. Dit voorschrift is (onder meer) niet van toepassing indien de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid van de overgeleverd persoon beperkt (art. 27 lid 3 aanhef en onder c Kaderbesluit) of als een verzoek tot toestemming tot overlevering (alsnog) wordt verleend (art. 27 lid 3 aanhef en onder g in verband met artikel 27 lid 4 Kaderbesluit).
Gelet hierop hoeft het aanvankelijk ontbreken van toestemming van de uitvoerende (Franse) rechterlijke autoriteit niet zonder meer een beletsel te zijn voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de (verdere) vervolging van de verdachte voor het onderhavige feit.
Nu evenwel door het openbaar ministerie te kennen is gegeven dat geen (aanvullende) toestemming aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit zal worden gevraagd, hetgeen in het onderhavige geval tot gevolg heeft dat geen uitvoering zal worden gegeven aan een eventueel op te leggen vrijheidsbenemende straf, is het hof met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover na splitsing betrekking hebbend op het hier tenlastegelegde feit – en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M.R. Cox,
in tegenwoordigheid van mr. W. Albers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2021.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest te mede ondertekenen.