ECLI:NL:GHAMS:2021:2155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.286.136/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in hoger beroep tegen strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdachte in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gedaan tijdens de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 29 oktober 2020. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.P.G. van der Weide, verzocht om wraking van de raadsheren M.L.M. van der Voet, N. van der Wijngaart en D. Radder. De verdachte stelde dat er sprake was van schijn van vooringenomenheid, omdat het hof had geweigerd getuigen te horen die volgens hem cruciaal waren voor de waarheidsvinding. De raadsheren hebben op 1 december 2020 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet te berusten in de beschuldigingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2021 was de verdachte aanwezig, maar zijn advocaat was telefonisch aanwezig. De advocaat-generaal mr. R.C. Tdlohreg was ook aanwezig. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde redenen voor wraking niet voldoende waren om te concluderen dat de raadsheren vooringenomen waren. De wrakingskamer benadrukte dat rechters vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de raadsheren om bepaalde getuigen niet te horen, werd als een inhoudelijke beslissing beschouwd die niet kan leiden tot wraking. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.286.136/01
parketnummer hoofdzaak : 23-004565-16
beslissing van de wrakingskamer van 8 maart 2021
inzake het op 29 oktober 2020 gedane wrakingsverzoek van
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
hierna: verzoeker,
bijgestaan door: mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding

1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 29 oktober 2020 in de strafzaak met parketnummer 23-004565-16 (hierna: de hoofdzaak). Het verzoek strekt tot wraking van mrs. M.L.M. van der Voet, N. van der Wijngaart en D. Radder (hierna ook: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben op 1 december 2020 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en een reactie op het verzoek gegeven.
1.3
Voorafgaand aan de zitting op 9 februari 2021 heeft advocaat-generaal mr. A.C. Bijlsma een conclusie aan de wrakingskamer, de verzoeker en diens raadsman doen toekomen.
1.4
Op 9 februari 2021 stond de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gepland. Mr. Van der Weide verscheen ter zitting, maar de verzoeker was niet aanwezig, nu het voor hem wegens weersomstandigheden onmogelijk was om naar het gerechtshof Amsterdam af te reizen. De advocaat-generaal was (met kennisgeving) evenmin ter zitting aanwezig. Op verzoek van de advocaat is de behandeling van het wrakingsverzoek tot 1 maart 2021 aangehouden.
1.4
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2021 is de verzoeker verschenen, telefonisch bijgestaan door zijn advocaat die verhinderd was ter terechtzitting te verschijnen. De verzoeker en zijn advocaat hebben het verzoek tot wraking ter zitting nader toegelicht. Tevens is verschenen mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam. De raadsheren zijn niet ter zitting verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam van 7 december 2016, waarbij verzoeker is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van dertig maanden. Uit het vonnis blijkt dat vijf verschillende personen aangifte hebben gedaan tegen de verzoeker (hierna: de aangevers).
2.2
In de procedure in de hoofdzaak hebben sinds begin 2017 diverse terechtzittingen van het hof plaatsgevonden. Ter terechtzitting van 29 oktober 2020 is de zaak inhoudelijk behandeld. Van die terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 29 oktober 2020 heeft de raadsman van de verzoeker, namens deze, een wrakingsverzoek ingediend. Hij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht:
(i)
“Cliënt heeft aangegeven dat hij de wens heeft dat u gewraakt zal worden. Het standpunt van cliënt is dat hij over informatie beschikt dat Roze In Blauw sturend is opgetreden en dat aangevers zijn gestimuleerd om aangifte jegens hem te doen. Cliënt vindt het noodzakelijk dat mensen van Roze in Blauw kunnen worden gehoord door de verdediging, althans door cliënt. Door de beslissing van het hof dat dat niet noodzakelijk is komt de effectuering van de waarheidsvinding in het geding volgens cliënt. Daardoor is de schijn gewekt dat het hof zijn rechtszaak niet onpartijdig niet onpartijdig zal kunnen behandelen.”
3.2
Ter zitting van 1 maart 2021 heeft de verzoeker de gronden van het wrakingsverzoek als volgt aangevuld:
(ii) de raadsheren hebben – onbegrijpelijk en ondeugdelijk – overwogen dat de verzoeker zijn onderzoekwensen onvoldoende heeft onderbouwd, waarna het zijn wensen heeft afgewezen;
(iii) de raadsheren hebben het verzoek om onderzoek te doen naar de rol van Roze in Blauw en de invloed van dit politieonderdeel op de verklaringen van de aangevers in de strafzaak van de verdachte afgewezen;
(iv) de raadsheren hebben nagelaten onderzoek te doen naar de inhoud van de chatgesprekken via BullChat.
3.3
De raadsheren hebben gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Zij hebben hiertoe in hun schriftelijke reactie het volgende aangevoerd:

Hierbij bericht ik u namens de zittingscombinatie (…) dat de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen, waarop het wrakingsverzoek kennelijk berust, uitsluitend op inhoudelijke gronden is genomen.”
3.4
De advocaat-generaal heeft – onder verwijzing naar de schriftelijke conclusie van zijn ambtsgenoot van 9 februari 2021 – geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing
inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen nadelige of
zelfs onjuiste beslissingen. Meer in het bijzonder komt de wrakingskamer geen oordeel
toe over de juistheid van (tussen)beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die
belast is met de behandeling van de zaak. Ditzelfde geldt voor de motivering van
(tussen)beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat die
motivering grond kan vormen voor wraking, zelfs indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter of rechters die de beslissing hebben gegeven.
4.2
Gelet op voornoemde uitgangspunten overweegt de wrakingskamer ten aanzien van de onder (i) aangevoerde wrakingsgrond – de beslissing van de raadsheren dat het niet noodzakelijk is ‘mensen van Roze in Blauw te horen’ – als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 29 oktober 2020 heeft de gewraakte kamer van het gerechtshof de verzoeken tot het horen van de aangevers, daaronder mede begrepen [aangever 1] en [aangever 2], afgewezen. Van een verzoek tot het horen van ‘mensen van Roze in Blauw’, laat staan van afwijzing van een dergelijk verzoek of anderszins van een beslissing dat het horen van ‘mensen van Roze in Blauw’ niet noodzakelijk is, blijkt niet. Het wrakingsverzoek berust daarom op een onjuiste weergave van de feiten, en faalt reeds daarom.
Voor zover zou moeten worden aangenomen – hoewel zulks uitdrukkelijk niet volgt uit bedoeld proces-verbaal, waarin is weergegeven dat de raadsman heeft meegedeeld dat de gewraakte kamer het wrakingsverzoek juist had weergegeven – dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de afwijzing van het verzoek tot het horen van de aangevers, inclusief [aangever 1] en [aangever 2], geldt dat dit een beslissing betreft als hiervoor onder 4.1 bedoeld. De enkele omstandigheid dat deze beslissing in het nadeel van de verzoeker is uitgevallen, heeft niet tot gevolg dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens de verzoeker koesteren, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de motivering van deze beslissing is niet van dien aard dat deze niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat ook in zoverre het verzoek faalt.
4.3
Met betrekking tot de onder (ii) en (iii) opgeworpen wrakingsgronden verwijst de wrakingskamer naar hetgeen het hiervoor onder 4.2 heeft overwogen. De onder (iv) opgeworpen wrakingsgrond betreft een nieuw aangevoerde omstandigheid, die niet (onmiskenbaar) deel uitmaakt van de op de zitting van 29 oktober 2020 opgegeven wrakingsgronden. Om die reden kan deze omstandigheid niet bij de beoordeling van het wrakingsverzoek worden betrokken.
4.3
Dit alles leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking van de raadsheren zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
-
wijst afhet verzoek tot wraking van mrs. Van der Voet, Van der Wijngaart en Radder.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, H.M.J. Quaedvlieg en R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 maart 2021.
[…]