ECLI:NL:GHAMS:2021:2195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
23-002138-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 31.758,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en komt tot de conclusie dat de betrokkene door het telen van hennep een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald. Het hof baseert zich op het rapport van 14 mei 2018, waarin voldoende aanwijzingen zijn gevonden voor een eerdere oogst. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de betrokkene de verplichting tot betaling van € 31.757,00 aan de Staat opgelegd krijgt. De verdediging heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, maar het hof oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden en legt de betrokkene de verplichting op tot betaling van € 33.595,00 aan de Staat. Het hof heeft de kosten voor elektriciteit in mindering gebracht op het te berekenen wederrechtelijk verkregen voordeel en komt tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 33.595,00. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002138-20
datum uitspraak: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 september 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-195513-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [woonplaats].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 31.758,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2019
-kort gezegd- veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 2 van de Opiumwet op 19 mei 2017 en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zich heeft gebracht door middel van verbreking op 19 mei 2017.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 18 september 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 31.758,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt.

Grondslag van de vordering

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2019 is de betrokkene veroordeeld ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, gepleegd op 19 mei 2017. Er zijn voldoende aanwijzingen voor een eerdere gerealiseerde oogst als gevolg van het telen van hennep.
In de kweekruimte bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. De hoogte van de op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten en op het zeil tegen de opstaande rand kwam overeen. De aangetroffen koolstoffilters die in de kwekerij waren bevestigd bevatten veel stof en het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Er lag stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, het stoffilter van de koolstofcilinder, de aanwezige elektra, het rotorblad van de ventilator en de kachel. Het hout van de latten waaraan de assimilatielampen waren opgehangen was verkleurd op de plaatsen waar de lampen aan de lat waren bevestigd. In ruimte C is een aantal zakken met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich gebruikte stekblokjes/rondjes en wortelresten. De stukken samengeperste potgrond hadden dezelfde vorm en inhoud als de lege potten die in de kwekerij werden aangetroffen. [1] De medewerker fraude van Liander die aangifte heeft gedaan, heeft beschreven dat uit het onderzoek van Liander N.V. is gebleken dat in de periode dat de hennepplantage was ingericht vermoedelijk sprake is geweest van ten minste één eerdere teelt. [2] Op grond hiervan is buiten redelijke twijfel dat sprake is geweest van tenminste één eerder gerealiseerde oogst.
Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel vloeit voort uit andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit in de strafzaak, terwijl er voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan (artikel 36e, lid 2, Wetboek van Strafrecht).

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 31.757,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen. De betrokkene heeft niets te maken met de hennepkwekerij en de ontnemingsrapportage is gebaseerd op aannames. Wetenschappelijke onderbouwing dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ontbreekt. Daarnaast heeft de betrokkene de factuur van Liander betaald en dient er rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert het hof zich op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 14 mei 2018. [3] Daarin is uiteengezet welke aanwijzingen zijn gevonden die duiden op één eerdere oogst. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene door het telen van hennep in de periode voordat de kwekerij op 19 mei 2017 werd ontmanteld een eerdere oogst heeft gehad en hij daaruit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald. In hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft gesteld ziet het hof geen redenen om tot een andere beslissing dan de rechtbank te komen.
Uit de door de raadsman per e-mailbericht van 13 juli 2021 overgelegde stukken blijkt dat de betrokkene en Liander N.V. een betalingsregeling overeen zijn gekomen van in totaal € 1.265,00 en dat de betrokkene € 1.000,00 heeft voldaan. Het hof zal dit bedrag als kosten voor stroom in mindering brengen op het te berekenen wederrechtelijk verkregen voordeel. Indien de betrokkene kan aantonen dat hij een hoger bedrag heeft voldaan aan energiekosten die voor aftrek in aanmerking komen, kan hij dit in de executiefase aan de orde stellen.
Het hof komt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden uitgegaan van de cijfers uit het BOOM-rapport van 1 juni 2016 (hierna: het BOOM-rapport) [4] .
Opbrengst
In kweekruimte A stonden 17 hennepplanten per m2. Ingevolge het BOOM-rapport levert dit een opbrengst van 27,2 gram per plant op. In totaal stonden er in ruimte A 170 hennepplanten. [5]
De bruto opbrengst per kweek in ruimte A (170 x 27,2) = 4.624 gram.
In kweekruimte B stonden 16 hennepplanten per m2. Ingevolge het BOOM-rapport levert dit een opbrengst van 27,7 gram per plant op. In totaal stonden er in ruimte B 165 hennepplanten. [6]
De bruto opbrengst per kweek in ruimte B (165 x 27,7) = 4.570,50 gram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt (4.624 + 4.570,50) = 9.194,50 gram. [7]
De verkoopprijs van hennep wordt volgens het BOOM-rapport gesteld op € 4.070,00 per kilogram.
Derhalve bedraagt de totale bruto opbrengst voor één oogst 9,1945 kilogram x € 4.070,00 =
€ 37.421,61. [8]
Kosten
Ter berekening van de kosten zal worden uitgegaan van de cijfers uit het BOOM-rapport.
Afschrijvingskosten € 250,00
Kosten inkoop hennepstekken (3,81 x 335) € 1.276,35
Variabele kosten (3,88 x 335) € 1.299,90
Elektriciteitskosten [9] € 1.000,00
--------------+
Totaal kosten € 3.826,25
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De opbrengst van € 37.421,61 minus het totale bedrag aan kosten van € 3.826,25 levert een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel op van
€ 33.595,36

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof is, anders dan door de raadsman is betoogd, van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden niet is overschreden.
Ter terechtzitting van 5 april 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aangekondigd. Het vonnis van de politierechter is van 18 september 2020 en het hof doet uitspraak op 27 juli 2021.
Dit betekent dat de duur van de procedure bij de rechtbank de redelijke termijn van twee jaren niet heeft overschreden. Voor de procedure in hoger beroep geldt hetzelfde.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling van
€ 33.595,00aan de Staat.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
33.595,64 (drieëndertigduizend vijfhonderdvijfennegentig euro en vierenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 33.595,00 (drieëndertigduizend vijfhonderdvijfennegentig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 671 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid
van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 27 juli 2021.
Mrs. A.P.M. van Rijn en P.F.E. Geerlings zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9..