ECLI:NL:GHAMS:2021:2282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
21/00085
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerechten en indeling van luchtmatras

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een onderneming gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2020. De zaak betreft de indeling van een luchtmatras voor douanedoeleinden. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt voor douanerechten, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft vastgesteld dat de indeling van het luchtmatras onder de Taric-code 3926 90 92 correct was, en niet onder de meubelcode 9403, zoals door belanghebbende werd gesteld. Het Hof oordeelde dat het luchtmatras, gezien zijn objectieve kenmerken en eigenschappen, niet als meubel kan worden gekwalificeerd, maar als een artikel van kunststof dat bestemd is om met lucht te worden gevuld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 21/00085
13 juli 2021
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: mr. J. Biermasz en mr. A.T.M. Jansen)
tegen de uitspraak van 17 december 2020 in de zaak met het kenmerk HAA 18/2418 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 6 september 2017 aan belanghebbende een
uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt voor een bedrag van € 1.258,70 aan douanerechten.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de utb bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2018 ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft
in haar uitspraak van 17 december 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 18 januari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Op 6 juni 2017 heeft eiseres in eigen naam aangifte gedaan tot plaatsing onder de douaneregeling "in het vrije verkeer brengen" van een partij artikelen, omschreven als "opblaasbare artikelen van rubber" (hierna: de aangifte). Eiseres heeft de artikelen bij aangifte ingedeeld in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) onder code
4016 95 00 00. Het van toepassing zijnde tarief is 2,5% en de aangegeven douanewaarde is
€ 19.364,67. De douaneschuld is op basis van deze gegevens vastgesteld op een bedrag van
€ 484,12.
2. In het kader van de controle van de aangifte zijn de artikelen fysiek gecontroleerd. Verweerder heeft een exemplaar van de partij artikelen laten onderzoeken door het douanelaboratorium. In brieven van 12 augustus 2017 en van 26 augustus 2017 is door verweerder aan eiseres respectievelijk de uitslag en de gecorrigeerde uitslag van het laboratoriumonderzoek meegedeeld. Daarin staat onder meer vermeld dat het artikel is omschreven als "luchtbed met ingebouwde elektrische pomp" en dat het artikel bestaat uit de kunststofsoorten polyvinylchloride en polyester. Verweerder heeft naar aanleiding van het laboratoriumonderzoek de goederencode in de aangifte gewijzigd in 3926 90 92 90 (andere artikelen van kunststof) en de onderhavige utb aan eiseres uitgereikt.
3. Ter zitting heeft eiseres een artikel getoond dat tijdens de fysieke controle uit de partij is gehaald. Het artikel is gemaakt van kunststof en heeft een ingebouwde elektrische pomp. Het artikel is ter zitting in zijn geheel opgepompt door middel van elektriciteit. Het artikel bestaat niet uit verschillende compartimenten. Aan de kant van de elektrische luchtpomp heeft het artikel aan de bovenzijde een iets verhoogd deel dat dienst doet als hoofdkussen. De gehele bovenzijde is grijs van kleur. De rest van het artikel is blauw van kleur. Aan de onderzijde heeft het artikel een uitstekende rand waardoor het middendeel van het matras in opgeblazen toestand de grond niet raakt. In de partij ingevoerde artikelen bevonden zich twee versies van het artikel, namelijk een eenpersoons- en een tweepersoonsversie. Als het artikel is opgeblazen heeft de eenpersoonsversie de volgende afmetingen: 203 cm lengte x 102 cm breedte x 38 cm hoogte. Het draagvermogen is 227 kg. De tweepersoonsversie heeft in opgeblazen toestand de volgende afmetingen: 203 cm lengte x 152 cm breedte x 38 cm hoogte. Het draagvermogen van dit artikel is 295 kg. De naam van de artikelen is: " [artikel] ". Waar hierna in de uitspraak wordt gesproken over
"artikel" geldt dit voor de beide versies van het artikel.
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
Ter zitting heeft belanghebbende een overdwars doorgesneden exemplaar van het artikel getoond. Zichtbaar waren de vellen van kunststof die aan de binnenzijde van het artikel de boven- en onderkant van het artikel met elkaar verbinden. Ook was zichtbaar de uitstekende rand aan de onderzijde van het artikel, die met een vel van kunststof is afgescheiden van de rest van het artikel. In dat vel van kunststof bevindt zich een aantal gaten waar, bij het op- en leegblazen van het artikel, lucht doorheen stroomt, zodat de uitstekende rand niet apart hoeft te worden opgeblazen.
De inspecteur heeft een exemplaar van het artikel getoond en dat met behulp van de in het artikel geïntegreerde elektrische pomp opgeblazen. In opgeblazen toestand is het artikel, op de uitstekende rand na, nagenoeg rechthoekig. De waarneming van het Hof komt verder overeen met de hiervoor onder 3 opgenomen waarneming van de rechtbank en met de volgende afbeelding van het artikel:
2.4.
Ter ondersteuning van haar standpunt beroept belanghebbende zich op drie bindende tariefinlichtingen (hierna: bti’s) die in Duitsland zijn afgegeven aan andere belanghebbenden:
- bti met kenmerk DE 18577/16-1 die, blijkens de tekst ervan, is afgegeven voor een opblaasbare tweezitsbank, met armleuningen en een rugleuning, die kan worden uitgeklapt en als logeerbed kan worden gebruikt.
- bti met kenmerk DE2870/17-01 die, blijkens de tekst ervan, is afgegeven voor een “Headboard Bed with Fiber Tech Technology”, dat blijkens de bij de bti behorende foto bestaat uit een rechthoekig matras met aan het hoofdeinde een losse opstaande rugleuning. De rugleuning is ongeveer 30 cm hoger dan het matras.
- bti met kenmerk DEBTI58161/19-1 die, blijkens de tekst ervan, is afgegeven voor een “Chaise Sport Lounge”, die blijkens de bij de bti behorende foto bestaat uit een rechthoekig matras met aan het hoofdeinde een losse opstaande rugleuning. De rugleuning is ongeveer tweemaal zo hoog als het matras:
2.5.
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van [naam 1] (van de Duitse Generalzolldirektion) aan [naam 2] (van de Belastingdienst / Douane Breda), waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…)
4. DE 2870/17-1:
Das Erzeugnis ist identisch mit dem aufblasbaren Bett der vZTA DEBTI-58161/19-1 (siehe 1). Die Einreihung erfolgte mit der gleichen Begründung.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Meer in het bijzonder is de indeling van het artikel de “ [artikel] ” in geding.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“15. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het HvJ dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschap en, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).
16. Voorts kan, volgens de rechtspraak van het HvJ, de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn wanneer die bestemming inherent is aan het product. Die inherentie moet worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie r.o. 40 van voornoemd arrest).
17. Tussen partijen is niet in geschil dat het artikel geen onderdeel is van een bed, maar ontworpen is om zelfstandig te worden gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat het artikel niet kwalificeert als meubel in de zin van GS-post 9403. Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen is geen sprake van een compleet bed, maar van een luchtmatras. Een bed bestaat immers in de regel uit een ombouw en een lattenbodem of spiraal, waarin of waarop een matras wordt gelegd. Daar is in dit geval geen sprake van. Als het artikel wordt opgeblazen, is sprake van één geheel in plaats van verschillende delen. Het feit dat bij het artikel in opgeblazen toestand een kussendeel, een matrasdeel en aan de onderzijde een uitstekende rand zijn te onderscheiden, maakt het voorgaande niet anders. Uit de aantekening op Hoofdstuk 94 of de toelichtingen IDR blijkt immers niet dat een dergelijk artikel als bed kwalificeert, indien het een bepaald draagvermogen, een bepaalde hoogte,
een ingebouwd kussen of een uitstekende rand aan de onderzijde heeft.
18. Daarnaast geven de toelichting IDR op hoofdstuk 94 en de Toelichting EG op hoofdstuk 94 aanwijzingen dat het artikel niet als meubel kwalificeert. Immers, in de toelichting IDR op hoofdstuk 94 staat vermeld dat een meubel dient tot meubileren van onder meer woonruimten en in de Toelichting EG op hoofdstuk 94 dat meubels over het algemeen zijn ontworpen om in een woonruimte te blijven. Het artikel dat in geschil is, is niet bedoeld om een ruimte te meubileren en aldaar te blijven, maar bedoeld voor tijdelijk gebruik, bijvoorbeeld om logees op te laten slapen. Dit volgt uit de volgende kenmerken en eigenschappen van het artikel. Het artikel is (als het niet is opgeblazen) opgeborgen in een doos en daardoor makkelijk te verplaatsen en op te bergen. Het artikel is binnen korte tijd opgeblazen met behulp van de ingebouwde pomp en direct klaar voor gebruik. Na gebruik wordt met behulp van de ingebouwde pomp de lucht ook weer in korte tijd onttrokken en is het artikel weer snel en eenvoudig ingepakt, zoals ter zitting is gedemonstreerd. Anders dan eiseres stelt, is het artikel, gelet op voornoemde kenmerken en eigenschappen ook te gebruiken buitenshuis, bijvoorbeeld tijdens het kamperen, gelet op het feit dat veel campings kampeerplaatsen hebben met een stroomvoorziening.
19. Gelet op het voorgaande kan de stelling van eiseres dat het artikel moet worden ingedeeld in Taric-code 9403 70 00 00, niet slagen. Het artikel kan evenmin worden ingedeeld onder GS-post 9404. Immers in aantekening 1 op Hoofdstuk 94, welke aantekening wettelijk bepalend is, staat vermeld dat matrassen, bestemd om met lucht te worden gevuld, niet tot dit hoofdstuk behoren.
20. Tussen partijen is niet in geschil dat het luchtmatras geheel van kunststof is, zodat het vatbaar is voor indeling in Hoofdstuk 39. Omdat het luchtmatras ook is voorzien van een ingebouwde elektrische luchtpomp, is het een samengesteld werk en daarom eveneens vatbaar voor indeling onder GS-post 8414. Met toepassing van indelingsregel 3, onderdeel b, dient het artikel te worden ingedeeld naar het goed waaraan het matras het wezenlijke karakter ontleent. De ingebouwde elektrische pomp is niet bruikbaar voor het oppompen
van andere luchtmatrassen dan die waarin het is ingebouwd en is dienstbaar aan het
luchtmatras. De pompfunctie is daarmee ondergeschikt aan de matrasfunctie. Dit is tussen partijen niet in geschil. Het luchtmatras ontleent daarom het wezenlijke karakter aan het matras van kunststof, zodat verweerder het onderhavige artikel terecht onder Taric-code 3926 90 97 90 heeft ingedeeld.
21. Het beroep van eiseres op de bti's met nummers DE 18577/16-1, DE 2870/17-1 en DEBT I5816 1/19-1 kan niet slagen. Ten eerste is eiseres geen rechthebbende van deze bti's zodat eiseres geen beroep op deze bti's kan doen (de rechtbank verwijst naar het eerder genoemde Sony Supply-arrest). Dit is overigens niet in geschil. Eiseres is echter van mening dat zij de bti's wel mag gebruiken als bewijsmiddel voor haar stelling dat het artikel moet worden ingedeeld onder GS-post 9403. De rechtbank oordeelt als volgt.
22. Het HvJ heeft in het Sony Supply-arrest voor recht verklaard dat de artikelen 12, leden 2 en 5, en 217, lid 1, van het communautair douanewetboek alsmede artikel 11 van de uitvoeringsverordening, gelezen in samenhang met artikel 243 van het communautair douanewetboek, aldus moeten worden uitgelegd dat een belanghebbende, in een procedure ter zake van geheven douanerechten, de heffing kan bestrijden door een in een andere lidstaat voor dezelfde goederen verstrekte bti over te leggen als bewijs, zonder dat de door deze bti beoogde rechtsgevolgen kunnen intreden.
Vast staat dat de bti's waar eiseres een beroep op doet niet zijn afgegeven voor hetzelfde artikel als het artikel dat in geschil is. Naar het oordeel van de rechtbank mag eiseres deze bti's weliswaar als bewijs aandragen voor haar standpunt, maar dit bewijs kan in de onderhavige zaak niet leiden tot het oordeel dat verweerder het artikel onder de verkeerde GN-code heeft ingedeeld, omdat in het Sony Supply-arrest is overwogen dat bestrijding van de heffing kan slagen indien het gaat om het overleggen van een bti die is afgegeven voor hetzelfde artikel als het artikel dat in geschil is. Nu vaststaat dat de door eiseres overgelegde bti's betrekking hebben op andere artikelen dan de [artikel] , waarover in deze zaak wordt geoordeeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat de door haar overgelegde bti's betrekking hebben op voldoende soortgelijke goederen.
23. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.”

5.Juridisch kader

5.1.
Post 3926 van de GN (tekst 2017) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“3926 Andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914:
(…) (…)
3926 90 - andere:
(…) (…)
- - andere:
3926 90 92 - - - vervaardigd van vellen
3926 90 97 - - - andere”
5.2.
Post 9403 van de GN luidt, voor zover van belang, als volgt:
“9403 Andere meubelen en delen daarvan
(…)
9403 70 00 - meubelen van kunststof”
5.3.
Post 9404 van de GN luidt:
“Springbakken, spiraalmatrassen en dergelijke in een lijst of in een raam gevatte matrassen; artikelen voor bedden en dergelijke (bijvoorbeeld matrassen, dekbedden, gewatteerde dekens, kussens, poefs, peluws), met binnenvering of opgevuld met ongeacht welk materiaal, dan wel van rubber of van kunststof, met celstructuur, ook indien overtrokken:”
5.4.
Aantekening 1 op Hoofdstuk 94 van de GN luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Dit hoofdstuk omvat niet:
a) matrassen en kussens, zowel hoofdkussens als andere, bestemd om met lucht of met water te worden gevuld, bedoeld bij de hoofdstukken 39, 40 en 63.”
5.5.
In de IDR-toelichting op hoofdstuk 94 van het GS is onder meer het volgende vermeld:
“(...)
For the purposes of this Chapter, the term “furniture” means :
(A) Any “movable” articles (not included under other more specific headings of the Nomenclature), which have the essential characteristic that they are constructed for placing on the floor or ground, and which are used, mainly with a utilitarian purpose, to equip private dwellings, hotels, theatres, cinemas, offices, churches, schools, cafés, restaurants, laboratories, hospitals, dentists’ surgeries, etc., or ships, aircraft, railway coaches, motor vehicles, caravantrailers or similar means of transport. (It should be noted that, for the purposes of this Chapter, articles are considered to be “movable” furniture even if they are designed for bolting, etc., to the floor, e.g., chairs for use on ships). Similar articles (seats, chairs, etc.) for use in gardens, squares, promenades, etc., are also included in this category.
(...)”
5.6.
In de IDR-toelichting op GS-post 9404 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“This heading covers:
(…)
(B) Articles of bedding and similar furnishing which are sprung or stuffed or internally fitted with any material (cotton, wool, horsehair, down, synthetic fibres, etc.), or are of cellular rubber or plastics (whether or not covered with woven fabric, plastics, etc.). For example :
(1) Mattresses, including mattresses with a metal frame.
(...)
This heading also excludes:
(a) Watermattresses (generally heading 39.26 or 40.16).
(b) Pneumatic mattresses or pillows (heading 39.26, 40.16 or 63.06) or pneumatic cushions (heading 39.26, 40.14, 40.16, 63.06 or 63.07).”
5.7.
In de toelichting EG op hoofdstuk 94 is, met ingang van 29 maart 2019 (PB C 119 van 29.3.2019, blz. 397) en voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Voor de toepassing van dit hoofdstuk houdt de term ‘meubelen’ in dat deze producten over het algemeen zijn ontworpen om in woonruimten of tuinen enzovoort te blijven. Zie ook de definitie van de term ‘meubelen’ in de toelichting IDR, algemene opmerkingen, tweede alinea, onder A, op hoofdstuk 94.
Opblaasbare artikelen (zoals opblaasbare stoelen, opblaasbare loungestoelen, enzovoort) die doorgaans worden ontworpen om naar verschillende plaatsen te worden meegenomen
(bijvoorbeeld kampeerterreinen, het strand, enzovoort) en die daar tijdelijk worden gebruikt, zijn daarom geen meubelen in de zin van hoofdstuk 94, maar, afhankelijk van het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd, kampeerartikelen van post 6306 of artikelen van de hoofdstukken 39 of 40.
Gezien de objectieve kenmerken ervan zijn deze opblaasbare artikelen gemakkelijk te
vervoeren, omdat ze licht zijn en gemakkelijk en snel opgezet en ingepakt kunnen worden”.

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Het Hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen – ter wille van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle – in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en van de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (HvJ 25 februari 2016, G.E. Security, C‑143/15, EU:C:2016:115, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Aangaande de toelichtingen op het GS en de GN zij daaraan toegevoegd dat deze weliswaar niet bindend zijn, maar toch belangrijke instrumenten vormen ter verzekering van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijke douanetarief en die als zodanig nuttige gegevens bevatten voor de uitlegging daarvan (HvJ 25 februari 2016, G.E. Security, C‑143/15, EU:C:2016:115, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
6.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar door de rechtbank verworpen stelling herhaald dat geen sprake is van een luchtmatras (luchtbed) maar van een opblaasbaar (slaapkamer)meubel. Dit is de inherente bestemming van het product. Het product is daarom vatbaar voor indeling onder zowel post 3926 als post 9403 en dient daarom met toepassing van indelingsregel 3a onder de post met de meest specifieke omschrijving te worden ingedeeld en dat is post 9403. Dit volgt ook uit een drietal Duitse bti’s, aldus belanghebbende.
6.3.
De inspecteur betoogt dat de door de rechtbank vastgestelde indeling juist is, met dien verstande dat, gelet op de bewoordingen van de GN in de tekstversie van 2017, indeling niet onder GN-onderverdeling 3926 90 97 (andere) dient plaats te vinden, maar onder GN-onderverdeling 3926 90 92 (vervaardigd van vellen), waarvoor overigens hetzelfde tarief (6,5%) van toepassing is. Aan de inherente bestemming als indelingscriterium wordt niet toegekomen, omdat indeling reeds mogelijk is op basis van de objectieve kenmerken en eigenschappen (HvJ 16 december 2010, Skoma-Lux, C339/09, ECLI:EU:C:2010:781, r.o. 47). Belanghebbende mag de Duitse bti’s als bewijs aanvoeren, maar deze kunnen hem niet baten, omdat deze bti’s onjuist zijn.
6.4.
Aangaande de indeling van het product overweegt het Hof als volgt. De [artikel] is ontworpen om te worden opgeblazen en neergelegd om op te liggen en te slapen. Het product is vervaardigd uit vellen kunststof. Deze vellen zijn zodanig aan elkaar bevestigd dat een (luchtdichte) ruimte is ontstaan die met lucht kan worden gevuld. In opgeblazen toestand heeft het product het uiterlijk van een rechthoekig matras met een verdikking aan het hoofdeinde (zie 2.3). Naar het oordeel van het Hof is de [artikel] , gelet op zijn objectieve kenmerken en eigenschappen, aan te merken als een matras dat bestemd is om met lucht te worden gevuld. Krachtens aantekening 1, onderdeel a, op hoofdstuk 94 omvat dat hoofdstuk niet matrassen die bestemd zijn om met lucht te worden gevuld, en dienen dergelijke matrassen te worden ingedeeld in de hoofdstukken 39, 40 en 63.
6.5.
Dat, zoals belanghebbende betoogt, kwalificatie als ‘matras’ slechts mogelijk is wanneer het een artikel voor een bed betreft in de zin van post 9404, berust op een onjuiste lezing van aantekening 1. Het betreft immers een aantekening over matrassen in het algemeen en niet slechts over matrassen die vallen onder post 9404.
6.6.
De door belanghebbende gestelde eigenschappen van de [artikel] , zoals het verende bodemdeel, het kussendeel, de vorm, de afmeting en het draagvermogen, leiden niet tot een ander oordeel omdat dit geen criteria zijn waarmee een bed zich onderscheidt van een matras. Hetzelfde geldt voor de stabiliserende en isolerende werking van de uitstekende rand aan de onderzijde en van de vellen die de boven- en onderkant met elkaar verbinden.
6.7.
Het vorenstaande brengt mee dat de [artikel] niet kan worden aangemerkt als ‘een meubel van kunststof’ van post 9403. Dit oordeel vindt steun in de toelichting EG op hoofdstuk 94 waarin met ingang van 29 maart 2019 is gepreciseerd dat opblaasbare artikelen (zoals opblaasbare stoelen, opblaasbare loungestoelen, enzovoort) die doorgaans worden ontworpen om naar verschillende plaatsen te worden meegenomen (bijvoorbeeld kampeerterreinen, het strand, enzovoort) en die daar tijdelijk worden gebruikt, geen meubelen in de zin van hoofdstuk 94 zijn, maar, afhankelijk van het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd, kampeerartikelen van post 6306 of artikelen van de hoofdstukken 39 of 40. Gezien de objectieve kenmerken ervan zijn deze opblaasbare artikelen gemakkelijk te vervoeren, omdat ze licht zijn en gemakkelijk en snel opgezet en ingepakt kunnen worden. De [artikel] voldoet aan deze voorwaarden: beide partijen hebben zonder bijzondere transportmiddelen een exemplaar meegenomen naar de zitting en aldaar getoond en vervolgens weer ingepakt. De omstandigheid dat voormelde toelichting pas in maart 2019 is ingevoerd terwijl de onderwerpelijke invoer reeds in juni 2017 heeft plaatsgevonden, staat niet aan toepassing van deze toelichting in de weg (vgl. HvJ 18 mei 2011, C-423/10, Delphi Deutschland GmbH, ECLI:EU:C:2011:315, r.o. 26).
6.8.
Het beroep van belanghebbende op drie bti’s die door de Duitse douane aan andere belanghebbenden zijn verstrekt (zie 2.4), leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze bti’s betrekking hebben op wezenlijk andere producten.
6.9.
Bij deze stand van het geding is tussen partijen niet in geschil dat de [artikel] dient te worden ingedeeld onder post 3926, in postonderverdeling 3926 90 92. Het Hof sluit zich hier bij aan, omdat het deze indeling juist acht. Als samengesteld werk (enerzijds een luchtmatras vervaardigd uit vellen kunststof een anderzijds een elektrische luchtpomp) dient het product te worden ingedeeld naar het element waaraan het zijn wezenlijk karakter ontleent en dat is, zoals de rechtbank in r.o. 20 op goede gronden heeft geoordeeld, het luchtmatras.
Slotsom
6.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

8.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.M.C. Schipper, voorzitter van de douanekamer,
C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 13 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.