ECLI:NL:GHAMS:2021:2407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.285.272/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot bijzondere kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020, waarin de vrouw en de man gezamenlijk gezag over hun kinderen zijn toegekend. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, wenst het eenhoofdig gezag te behouden en verzoekt om een zorgregeling en een hogere bijdrage in de kosten van de kinderen. De man, verweerder in hoger beroep, verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen, geboren in 2017 en 2019, verblijven bij de vrouw, die zich zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen bij de man. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 180,- per kind per maand verschuldigd is voor de periode van 6 november 2019 tot 23 januari 2020, en € 139,- per kind per maand vanaf 24 januari 2020. Het hof overweegt dat gezamenlijk gezag vereist is dat ouders in staat zijn om in gezamenlijk overleg beslissingen te nemen. Ondanks de moeizame communicatie tussen partijen, is het hof van oordeel dat er geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezamenlijk gezag, maar wijzigt de kinderbijdrage voor de periode II, waarbij de man € 228,- per kind per maand moet betalen. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.285.272/01
zaaknummer rechtbank: C/13/675212/FA RK 19-7062 (JK/CS)
beschikking van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.S. Jordan te Den Haag.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 3 november 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 5 augustus 2020.
2.2
De man heeft op 12 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 maart 2021, ingekomen op dezelfde dag, met een akte nadere producties;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 maart 2021, ingekomen op 31 maart 2021, met producties;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 31 maart 2021, ingekomen per e-mail op dezelfde datum, met producties;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 1 april 2021, ingekomen op dezelfde datum per fax en op 6 april 2021 per post, met producties.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot 2019 een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren [in] 2017;
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren [in] 2019, (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
3.3
De man heeft de kinderen erkend. Tot de bestreden beschikking was de vrouw van rechtswege alleen met het gezag over de kinderen belast.
3.4
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw. De rechtbank heeft in de (naar het hof begrijpt:) in zoverre niet (langer) bestreden beschikking van 5 augustus 2020 een zorgregeling bepaald, inhoudende dat de kinderen van donderdag 15:00 uur tot vrijdag 19:00 uur alsmede op zondag van 12:00 uur tot 20:00 uur en de helft van de schoolvakanties en de feestdagen bij de man verblijven, waarbij tevens een zorgregeling is getroffen ten aanzien van Moeder- en Vaderdag en de verjaardagen van de kinderen. Ter zitting is gebleken dat de kinderen sinds 11 maart 2021 niet meer bij de man verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover hier van belang, de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast. Voorts is bepaald dat man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 6 november 2019 tot 23 januari 2020 is verschuldigd van € 180,- per kind per maand. Daarnaast is bepaald dat de man met ingang van 24 januari 2020 een bedrag van € 139,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw verschuldigd is.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de man om partijen gezamenlijk met het gezag te belasten alsnog af te wijzen. Voorts verzoekt de vrouw in goede justitie een zorgregeling te bepalen, naar het hof begrijpt voorwaardelijk, en een bijdrage in de kosten van de kinderen vast te stellen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw voert aan dat zij het eenhoofdig gezag over de kinderen wenst te behouden. De communicatie van partijen laat ernstig te wensen over waardoor het gevaar ontstaat dat de kinderen klem en verloren raken tussen de ouders. De man houdt zich geregeld niet aan de gemaakte afspraken. Ook gedraagt hij zich intimiderend naar de vrouw, en ook naar het kinderdagverblijf of de grootvader (moederszijde). De man informeert de vrouw onvoldoende indien incidenten plaatsvinden, waardoor de vrouw zich zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen bij de man thuis. De vrouw verwijst daartoe naar de overgelegde meldingen bij Veilig Thuis. Ter zitting heeft de vrouw verzocht een raadsonderzoek te gelasten.
Ten aanzien van de door de rechtbank bepaalde bijdrage in de kosten van de kinderen voert de vrouw het volgende aan. De vrouw meent dat de behoefte van de kinderen hoger is dan hetgeen is vastgesteld in de bestreden beschikking. De vrouw heeft hogere zorgkosten dan waar door de rechtbank rekening mee is gehouden, gelet op haar eigen bijdrage aan de kinderopvang van € 107,- per maand per kind, te weten € 214,- in totaal. Zij ontvangt echter slechts € 278,- per maand van de man aan kinderalimentatie, waardoor zij geen geld overhoudt om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Ook heeft zij hoge reiskosten om de kinderen naar de man in [plaats B] te brengen, te weten € 152,- per maand. Ten onrechte is voorts bij de berekening van de alimentatie uitgegaan van een zorgkortingspercentage van 25%. De kinderen verblijven namelijk niet de helft van de vakanties bij de man. Ook vervalt de doordeweekse zorg van de man als [kind 1] naar school gaat. De vrouw verzoekt dan ook een bedrag van € 295,- dan wel
€ 245,- per kind per maand aan kinderalimentatie te bepalen.
5.2
De man meent dat de rechtbank partijen terecht gezamenlijk met het gezag over de kinderen heeft belast. De communicatie tussen partijen behoeft verbetering, maar is niet dusdanig dat de kinderen hierdoor klem en verloren raken tussen de ouders.
De man betwist dat hij zich niet aan de afspraken houdt, zich intimiderend gedraagt of dat er reden is tot zorg. De melding bij Veilig Thuis in oktober 2020 is gedaan naar aanleiding van onenigheid met de hulpverlener van de ambulance, waarmee [kind 2] met spoed naar het ziekenhuis was overgebracht. De melding is summier en had blijkens de berichtgeving aan de vrouw niet gemeld hoeven worden. De man heeft de vrouw op de hoogte gebracht van het ziekenhuisbezoek; hij houdt geen informatie achter en heeft daar ook geen belang bij. De man wil niet dat de kinderen bij de grootvader (moederszijde) overnachten, omdat ze al meerdere keren na het verblijf bij hem ziek zijn geworden.
Inmiddels is de situatie gewijzigd. De vrouw weigert sinds 11 maart 2021 uitvoering te geven aan de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Volgens Veilig Thuis bestaan er zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de man thuis. Naar aanleiding van een melding, mogelijk afkomstig van de vrouw, is bij hem thuis een nepwapen aangetroffen, dat hij in het kader van zijn werk als rapper in een video heeft gebruikt. De veiligheid van de kinderen is nimmer in het geding geweest. Hij heeft echter niet de kans gekregen dit toe te lichten. Het advies van Veilig Thuis aan de vrouw om de kinderen voorlopig geen omgang met de man te laten hebben is dan ook onvolledig, dan wel onjuist.
Ten aanzien van de kinderalimentatie betwist de man dat de behoefte van de kinderen hoger is dan door de rechtbank is vastgesteld. Voorts is in de bestreden beschikking volgens de man op juiste gronden het zorgkortingspercentage van 25% toegepast nu de man bereid is om in onderling overleg de vakanties bij helfte te verdelen. De man betwist dat hij de omgangsregeling niet nakomt. Als [kind 1] in september 2021 naar school gaat, is de man bereid om in onderling overleg zijn zorgdagen aan te passen naar vrijdagmiddag tot en met zondagavond. Hij heeft dan nog steeds de kinderen 2,5 dag per week bij zich, wat overeenkomt met een kortingspercentage van 25%.
Hoewel de man in het verweerschrift stelt dat zijn inkomsten zijn verminderd ten gevolge van de Coronacrisis, is ter zitting gebleken dat de man zijn draagkracht niet (langer) betwist.
Gezag
5.3
Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders van een kind gezamenlijk het gezag hebben. Voor gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Uit het bovenstaande volgt dat een gebrekkige communicatie tussen ouders in beginsel geen beletsel hoeft te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit maar niet ten koste gaat van, of schadelijk is voor de minderjarige.
5.4
Uit de stukken in het dossier en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er tussen de ouders al geruime tijd een moeizame verstandhouding bestaat. Partijen communiceren via WhatsApp waarbij soms misverstanden ontstaan. Desondanks bestaat er een uitgebreide omgangsregeling die al sinds 2019 doorgaans naar tevredenheid verliep en werd nagekomen. Thans is gebleken dat de omgang sinds 11 maart 2021 is gestaakt, vanwege het incident dat heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021 en het daarmee verband houdende advies van Veilig Thuis. Blijkens de overgelegde brief van 11 maart 2021 heeft Veilig Thuis de vrouw geadviseerd, mede naar aanleiding van een eerdere melding door de ambulancedienst, om het verblijf van de kinderen bij de man thuis geen doorgang te laten vinden totdat onderzoek is gedaan naar de thuissituatie van de man.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw geen wijziging van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling beoogt, nu zij heeft verklaard dat de zorgregeling zal worden hervat zodra de situatie bij de man thuis is onderzocht en veilig is bevonden. De door de vrouw gestelde, en mede uit de stukken blijkende, problemen in de communicatie, te weten botte of afkappende berichten van de zijde van de man, zijn naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheid dat partijen over het algemeen in staat zijn redelijk uitvoering te geven aan een omgangsregeling, dan ook niet voldoende dragend om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van gezamenlijk gezag. Anders dan de vrouw betoogt is niet gebleken van zodanige problemen in de uitoefening van het gezamenlijk gezag of een zodanige moeizame verstandhouding tussen de ouders dat gevreesd moet worden dat de kinderen klem of verloren zullen raken bij uitoefening van het gezamenlijk gezag door de ouders.
Het verzoek van de vrouw ter zitting tot het gelasten van een raadsonderzoek is ter zitting reeds afgewezen omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht en daartoe overigens ook geen noodzaak bestaat. Immers, de zorgregeling tussen partijen ligt thans niet (langer) ter beoordeling voor. Voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag is met name herstel van vertrouwen tussen partijen van belang. Zoals ter zitting uitvoerig besproken dient de man in gesprek te gaan met Veilig Thuis. Daarnaast dienen partijen met behulp van het Ouder en Kind Team hun communicatie te verbeteren. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking op het punt van het gezamenlijk gezag bekrachtigen.
Kinderbijdrage
5.5
In geschil is de behoefte van de kinderen. Ook is de zorgkorting in geschil. Ter zitting is gebleken dat de man zijn draagkracht niet langer betwist. Evenmin is de ingangsdatum van de kinderbijdrage in geschil, te weten 6 november 2019.
Tussen partijen staat vast dat gerekend dient te worden met twee periodes aangezien de vrouw tot en met 23 januari 2020 een bijstandsuitkering ontving en met ingang van 24 januari 2020 inkomsten uit arbeid verwerft. De eerste periode loopt derhalve van 6 november 2019 tot en met 23 januari 2020 (hierna: periode I). De tweede periode gaat in op 24 januari 2020 (hierna: periode II).
Behoefte
5.6
Het hof hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport). Uitgangspunt van deze tabel is dat ouders een bepaald percentage van hun gezinsinkomen aan hun kinderen besteden. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Dit inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die ouder(s) gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking stonden.
5.7
De rechtbank is in de bestreden beschikking uitgegaan van een gezamenlijke behoefte van de kinderen van € 479,- per maand, gebaseerd op voornoemde tabel. Dit bedrag aan basisbehoefte is niet in geschil.
5.8
Zoals hiervoor is weergegeven, stelt de vrouw zich op het standpunt dat deze behoefte dient te worden verhoogd met de eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang en haar reiskosten voor het halen en brengen van de kinderen naar de man.
Uit het door de vrouw overgelegde overzicht van de kinderopvangkosten in de maand november 2020 maakt het hof op dat de vrouw € 2.472,75 per maand aan kosten voor de kinderopvang heeft betaald. Voorts volgt uit het door de vrouw overgelegde overzicht van www.mijntoeslagen.nl van 23 maart 2020 dat zij in dat jaar vanaf 1 maart 2020 € 2.258,- per maand aan kinderopvangtoeslag ontving. Dit betekent dat het nettobedrag aan kinderopvangkosten € 214,75 per maand bedroeg. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij deze kosten nog steeds heeft. De man heeft na de toelichting ter zitting door de vrouw de hoogte, de noodzaak en de omvang van de opvangkosten niet (langer) betwist. Wel is nog in geschil of deze kosten de behoefte van de kinderen doen verhogen.
Volgens het Tremarapport kan de behoefte gecorrigeerd worden met bijzondere kosten die ten behoeve van de minderjarige worden voldaan en die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en welke bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Ook hoge oppaskosten c.q. kosten voor kinderopvang in verband met verwerving van inkomsten behoren tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Het hof overweegt dat in dit geval de netto opvangkosten, te weten € 214,-, relatief hoog zijn in verhouding tot de tabelbehoefte van € 479,-. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat een groot deel van de ontvangen kinderalimentatie besteed wordt aan opvangkosten, terwijl de vrouw als hoofdverzorger van de kinderen hier ook de kosten van het levensonderhoud van de kinderen van moet betalen. Aangezien de vrouw een beperkt budget heeft, acht het hof het niet waarschijnlijk dat zij de kosten op andere posten dusdanig kan beperken dat zij deze, gelet op haar budget, hoge kosten aan kinderopvang kan compenseren. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat hier sprake is van dermate hoge kosten van kinderopvang dat deze niet geacht worden te vallen onder de basisbehoefte van
€ 479,-. Dat de vrouw ook kinderbijslag ontvangt, zoals de man stelt, maakt dit niet anders, nu kinderbijslag reeds is verdisconteerd in voornoemde tabelbehoefte. Derhalve overweegt het hof dat voormelde kosten bij de behoefte dienen te worden opgeteld.
5.9
Het hof houdt geen rekening met de gestelde reiskosten van de vrouw. Immers, de man draagt dezelfde kosten en de vrouw heeft ter zitting aangegeven af te zien van de reiskosten indien haar opvangkosten worden gecompenseerd.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat de behoefte van de kinderen over periode I € 479,- per maand voor beide kinderen tezamen bedraagt en over periode II € 693,- per maand voor beide kinderen tezamen (€ 479,- + € 214,-).
Draagkracht van partijen
5.11
Niet in geschil is dat de vrouw in periode I, dat wil zeggen tot en met 23 januari 2020, geen draagkracht had, omdat zij een bijstandsuitkering ontving. De draagkracht van de vrouw in periode 2 is evenmin in geschil, zodat het hof uitgaat van de door de rechtbank berekende draagkracht van € 181,- per maand. Ook de door de rechtbank bepaalde draagkracht van de man van € 877,- in periode I en € 890,- in periode II is niet in geschil. Het hof zal hier dan ook vanuit gaan.
Draagkrachtvergelijking
5.12
In navolging van het advies van de Expertgroep Alimentatienormen overweegt het hof dat over periode I, toen de vrouw een bijstandsuitkering ontving en geen draagkracht had, geen draagkrachtvergelijking behoeft te worden gemaakt. Een draagkrachtvergelijking dient echter wel te worden gemaakt voor wat betreft periode II, omdat partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Blijkens het Tremarapport wordt daarbij ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
De draagkracht van de vrouw bedraagt € 181,- per maand en de draagkracht van de man
€ 890,- per maand in periode II. De gezamenlijke draagkracht bedraagt derhalve € 1.071,-.
Het aandeel van de man bedraagt dan € 890,- / € 1.071,- x € 693,- = € 576,-.
Het aandeel van de vrouw bedraagt dan: € 181,- / € 1.071,- x € 693,- = € 117,-.
Zorgkorting
5.13
Bij het bepalen van de door de man te betalen kinderbijdrage dient rekening te worden gehouden met de zorgkorting, te weten de kosten die hij maakt in verband met de omgang tussen hem en [kind 2] en [kind 1] . Het hof volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. De kinderen verbleven op basis van de in de bestreden beschikking opgenomen zorgregeling van donderdag 15:00 uur tot vrijdag 19:00 uur alsmede op zondag van 12:00 uur tot 20:00 uur bij de man. Gebleken is dat de man thans geen omgang heeft met de kinderen omdat de vrouw de omgang heeft gestaakt op advies van Veilig Thuis. De vrouw heeft echter toegezegd dat zodra de man in gesprek gaat met Veilig Thuis en het onderzoek naar de veiligheid bij de man is afgerond, de door de rechtbank bepaalde zorgregeling zal worden hervat. Het hof gaat hier dan ook van uit voor de berekening van de zorgkorting.
5.14
De bepaalde zorgregeling houdt in dat de man gemiddeld twee dagen per week omgang heeft met [kind 2] en [kind 1] , zodat het hof rekening houdt met een zorgkorting van 25% van de behoefte van [kind 2] en [kind 1] . Er is geen aanleiding om van deze vastgestelde percentages af te wijken. Dat de zorgregeling in de toekomst wellicht zal wijzigen is een onzekere toekomstige gebeurtenis waar het hof thans geen rekening mee kan houden, omdat niet bekend is wat de zorgregeling dan inhoudt.
Hierbij gaat het hof conform het Tremarapport uit van de basisbehoefte van [kind 2] en [kind 1] zonder de ophoging voor kinderopvangkosten. Uitgaande van een basisbehoefte van € 479,- per maand voor de beide kinderen tezamen bedraagt de zorgkorting € 120,- per maand.
5.15
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de onderhoudsplichtigen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Derhalve dient de man als bijdrage aan de vrouw te betalen:
In periode I (met ingang van 6 november 2019 tot en met 23 januari 2020) € 359,- per maand, ofwel € 180,- per kind per maand.
In periode II (met ingang van 24 januari 2020) € 576,-, het bedrag volgens de draagkrachtvergelijking, minus de zorgkorting, derhalve € 456,-, ofwel € 228,- per kind per maand. Dit betekent dat de grief van de vrouw gedeeltelijk slaagt, te weten voor wat betreft periode II.
Proceskosten
5.16
Partijen - ex-partners – dienen in deze familiezaak ieder de eigen proceskosten te dragen. Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten wordt dan ook afgewezen.
5.17
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij bepaalde kinderbijdrage vanaf 24 januari 2020, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 24 januari 2020 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 228,- (ZEGGE: TWEEHONDERDACHTENTWINTIG EURO) per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover (nog) aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M. van Baardewijk en
mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 3 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.