ECLI:NL:GHAMS:2021:2417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.290.264/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarige na scheiding van ouders met problematische relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van een minderjarige dochter, geboren uit een verbroken relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, die eerder alleen het gezag uitoefende, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank om het gezag gezamenlijk te maken, omdat zij vreest voor de veiligheid van haar en haar dochter door de problematische relatie met de man, die in het verleden bedreigingen en mishandelingen heeft gepleegd. De man daarentegen stelt dat hij recht heeft op een gelijkwaardige positie en dat de communicatie tussen hen is verbeterd sinds de betrokkenheid van de Jeugdbescherming. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Het hof concludeert dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders en dat de ouders in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over hun dochter. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en stelt het gezamenlijk gezag vast.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.290.264/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/301302 / FA RK 20-1693
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 (bij vervroeging) inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.E. Oud te Wormerveer.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 9 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 12 februari 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 9 december 2020.
2.2
De man heeft op 19 maart 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 28 april 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 12 april 2021, met een bijlage, ingekomen per e-mail op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 juni 2021, met een bijlage, ingekomen op 18 juni 2021;
- een brief van de zijde van de man van 18 juni 2021, met een bijlage, ingekomen op 21 juni 2021.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [de minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven. Partijen hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is [de minderjarige] geboren, [in] 2009 te [gemeente] . De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw oefende alleen het gezag uit over [de minderjarige] . Sinds de datum van de bestreden beschikking, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, oefenen partijen het gezag gezamenlijk uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Zij verblijft iedere woensdag na school tot 19.00 uur bij de man, alsmede eenmaal per twee weken van zaterdagmiddag 14.00 uur tot maandagochtend naar school.
3.2
Bij beschikking van 23 september 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 23 september 2020 tot 23 september 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de man, bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] worden belast.
In principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de man alsnog af te wijzen.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroepschrift, dan wel het beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man, zijnde € 306,- eigen bijdrage, vermeerderd met € 338,- griffierecht, te voldoen binnen een week na de in deze te wijzen beschikking.
4.5
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het door de man verzochte af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank partijen ten onrechte gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] heeft belast en stelt hiertoe het volgende. De verstandhouding tussen partijen is al lange tijd problematisch. In het verleden is de vrouw geconfronteerd met bedreiging, mishandeling en stalking door de man, waarvan [de minderjarige] soms ook getuige is geweest. Hierdoor is de vrouw getraumatiseerd en heeft zij angst voor de man. Wanneer de man mede met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, vreest de vrouw dat de man zich agressief jegens haar zal gedragen en de conflicten tussen hen weer zullen gaan toenemen. De spanningen die dit oplevert, zijn niet in het belang van [de minderjarige] . De vrouw stelt dat partijen eerst de hulpverleningstrajecten in het kader van de ondertoezichtstelling moeten afronden, zodat zij de man kan leren vertrouwen en de verstandhouding kan worden verbeterd. Met behulp van hulpverlening hebben partijen allebei stappen gemaakt, de vrouw houdt de man op de hoogte van de vakantieregeling en verschaft informatie per e-mail over [de minderjarige] , maar zij zijn (nog) niet in staat om de communicatie over [de minderjarige] op meer structurele wijze te onderhouden of om gezamenlijk beslissingen over haar te nemen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aanvullend verklaard dat de communicatie die er tussen partijen is voornamelijk per e-mail plaatsvindt, dat zij dat fijn vindt omdat dat veel stress bij haar voorkomt, en dat dit contact over het algemeen goed verloopt.
5.3
De man is van mening dat hij terecht mede met het gezag over [de minderjarige] is belast. De vrouw vertelt al jaren onwaarheden over de man over het verleden van partijen en frustreert mede daarmee de verstandhouding tussen partijen. Ook weigert zij op een andere manier dan via e-mail met de man te communiceren. De man wenst een gelijkwaardige positie ten opzichte van de vrouw. In het verleden heeft de vrouw misbruik gemaakt van het eenhoofdig gezag, zoals bij de verdeling van vakanties, het inschrijven van [de minderjarige] op een andere basisschool en het eenzijdig wijzigen van de omgangsregeling. De man wenst mee te kunnen beslissen over belangrijke kwesties rond [de minderjarige] en ziet geen risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken bij gezamenlijk gezag.
De man werkt mee aan hulpverlening en sinds hij mede met het gezag is belast en de ondertoezichtstelling loopt, is de situatie tussen partijen aanzienlijk gekalmeerd. Tot slot acht de man het van belang dat zowel de raad als de GI hebben geadviseerd de man mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij weliswaar niet is gekend in de keuze voor een middelbare school voor [de minderjarige] , maar dat hij inmiddels wel bij school betrokken is. De man heeft bevestigd dat partijen per e-mail, en soms per telefoon, contact hebben en dat de communicatie tussen hen beter verloopt sinds de betrokkenheid van de GI. Hierdoor gaat het ook beter met [de minderjarige] : zij is niet meer zo gestrest over wat er speelt tussen de beide ouders.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard niet in te zien waarom geen sprake kan zijn van gezamenlijk gezag. Hoewel [de minderjarige] niet lekker in haar vel zat toen de GI betrokken raakte, had dit vooral te maken met de verhuizing omdat de vrouw bij haar nieuwe partner was gaan wonen, en met de nieuwe school. De GI heeft niet gezien dat [de minderjarige] klem zit tussen haar ouders. De GI heeft ingezet op het verstevigen van [de minderjarige] , waarvoor zij nu ‘integrative therapy’ krijgt. Beide ouders worden bij de therapie van [de minderjarige] betrokken. Ten aanzien van de ouders moet weliswaar nog worden gewerkt aan het onderlinge vertrouwen en bestaat nog ruimte voor verbetering in de communicatie, maar de (e-mail)communicatie die er nu is verloopt goed en partijen zijn in staat zaken over [de minderjarige] onderling regelen. De GI heeft voorts medegedeeld dat het belangrijk is dat de vrouw hulpverlening krijgt voor haar problematiek, nu dit tussen partijen in blijft staan.
5.5
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt, dat het belangrijk is om partijen gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten, gehandhaafd. [de minderjarige] heeft een goede band met haar vader en partijen hebben stappen gemaakt sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken. De man is betrokken bij de hulpverlening en bij de belangen van [de minderjarige] , aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die hun kind aangaan en dat zij alle beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Partijen hebben sinds het verbreken van hun relatie in 2012 een verstoorde verstandhouding. [de minderjarige] was toen drie jaar oud. Sinds september 2017 zijn diverse hulpverleningstrajecten ingezet en is het Jeugdteam betrokken naar aanleiding van escalaties tussen de ouders en toenemende zorgen rond [de minderjarige] . Van maart tot juli 2018 hebben partijen het traject Kinderen uit de Knel gevolgd. De benodigde vervolghulp voor partijen is hierna echter niet van de grond gekomen. De vrouw heeft meerdere behandeltrajecten gevolgd voor haar diagnose PTSS en [de minderjarige] heeft begin 2019 speltherapie gehad. In juni 2019 zijn er opnieuw escalaties geweest tussen partijen. Daaropvolgend zijn partijen in augustus 2019 besproken bij de Beschermingstafel, waar is besloten dat het Jeugdteam zou gaan inzetten op een betere communicatie tussen partijen en de raad onderzoek zou gaan verrichten. Begin 2020 is hulpverlening in het vrijwillig kader gestart, hebben de ouders kleine stappen gemaakt en leek de situatie rustiger dan voorheen. Een ondertoezichtstelling werd op dat moment daarom niet noodzakelijk geacht. Met ingang van 23 september 2020 is toch een ondertoezichtstelling uitgesproken, omdat de hulpverlening in het vrijwillig kader de zorgen over [de minderjarige] onvoldoende heeft kunnen wegnemen.
Deze zorgen bestonden uit de problemen en het wantrouwen tussen de ouders die voor onzekerheid en spanning bij [de minderjarige] zorgden, waardoor [de minderjarige] ook tussen de ouders in kwam te staan. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er weer meer rust is sinds de betrokkenheid van de GI. Thans communiceren partijen, op aanraden van de GI, enkel per e-mail. Deze communicatie verloopt over het algemeen goed. Partijen zijn in staat onderling zaken betreffende [de minderjarige] te regelen. Tijdens het gesprek met de voorzitter heeft [de minderjarige] aangegeven dat zij het zowel bij haar moeder als bij haar vader leuk heeft en dat zij graag wil dat haar vader mede de beslissingen over haar kan nemen. Hoewel dit niet ter beoordeling aan het hof voorligt, heeft [de minderjarige] aangegeven dat zij graag in het weekend een nacht extra bij haar vader wil blijven slapen. Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat dit inmiddels in onderling overleg is geregeld door partijen en dat [de minderjarige] sindsdien ook op zondagnacht bij haar vader slaapt in het weekend dat zij daar is.
5.7
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van het bestaan van gronden voor afwijzing van het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag. Hoewel de verstandhouding tussen partijen nog verbeterd kan worden en het aannemelijk is dat [de minderjarige] van de slechte communicatie af en toe last heeft, acht het hof de zorgen op dit moment niet van dusdanige aard dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. Gebleken is dat er meer rust is gekomen sinds de betrokkenheid van de GI en dat beide partijen stappen vooruit hebben gemaakt. Weliswaar hebben zij voornamelijk (nog) alleen per e-mail contact met elkaar, maar de communicatie verloopt goed op deze manier. Er vindt informatie-uitwisseling tussen partijen plaats, ook over school, en zij zijn in staat om samen beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Daarbij komt dat niet is gebleken dat er problemen zijn ontstaan bij de uitoefening van het ouderlijk gezag sinds partijen hier gezamenlijk mee zijn belast. Verder is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderszins noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] . Gelet hierop heeft de rechtbank partijen terecht met het gezamenlijk gezag belast. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep
5.8
De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep te veroordelen, omdat zij volgens hem dit hoger beroep evident nodeloos heeft ingesteld.
De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk is in dit verzoek, omdat dit in eerste aanleg niet door hem aan de orde is gebracht, dan wel dat dit verzoek moet worden afgewezen. Het hof overweegt dat het voor het doen van een verzoek tot een veroordeling in de kosten van het hoger beroep niet nodig is om incidenteel hoger beroep in te stellen. Evenmin komt een dergelijk verzoek neer op een ontoelaatbaar zelfstandig tegenverzoek. De man is daarin dus ontvankelijk. Het hof ziet echter onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in familiezaken dat partijen ieder de eigen kosten dragen. Van evident nodeloos procederen is geen sprake. Het verzoek van de man wordt afgewezen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in incidenteel hoger beroep
wijst het verzoek van de man om een proceskostenveroordeling af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Schenkeveld, W.F. Groos en A.V.T. de Bie, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 3 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.