In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een notaris die door de kamer voor het notariaat was ontzet uit zijn ambt. De ontzetting volgde op een klacht van het Openbaar Ministerie, die voortkwam uit een strafrechtelijk onderzoek naar een voorgenomen transactie van anderhalf miljard Venezolaanse Bolivars. De notaris had op 27 augustus 2016 een verklaring opgesteld waarin hij stelde dat hij had gezien dat een Nederlandse vennootschap dit enorme bedrag in contanten in bezit had. In hoger beroep voerde de notaris aan dat het Openbaar Ministerie geen redelijk belang had bij de klacht, omdat deze betrekking had op dezelfde gedraging als de strafrechtelijke vervolging. Het hof oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie, ter bescherming van de beroepsnormen, wel degelijk een redelijk belang had om de klacht in te dienen. Het hof rekende het de notaris zwaar aan dat hij het aanzien van zijn beroepsgroep in diskrediet had gebracht door de kernwaarden van zorgvuldigheid, integriteit en onafhankelijkheid ernstig te schenden. De notaris had erkend dat hij bij het opmaken van de verklaring niet de nodige zorgvuldigheid had betracht en dat hij het bestaan van de Bolivars niet had gecontroleerd. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en handhaafde de maatregel van ontzetting uit het ambt, waarbij het ook de kosten van de behandeling van de klacht in hoger beroep aan de notaris oplegde.