ECLI:NL:GHAMS:2021:246

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
200.275.534/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting van een notaris uit het ambt wegens valsheid in geschrifte en schending van beroepsnormen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een notaris die door de kamer voor het notariaat was ontzet uit zijn ambt. De ontzetting volgde op een klacht van het Openbaar Ministerie, die voortkwam uit een strafrechtelijk onderzoek naar een voorgenomen transactie van anderhalf miljard Venezolaanse Bolivars. De notaris had op 27 augustus 2016 een verklaring opgesteld waarin hij stelde dat hij had gezien dat een Nederlandse vennootschap dit enorme bedrag in contanten in bezit had. In hoger beroep voerde de notaris aan dat het Openbaar Ministerie geen redelijk belang had bij de klacht, omdat deze betrekking had op dezelfde gedraging als de strafrechtelijke vervolging. Het hof oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie, ter bescherming van de beroepsnormen, wel degelijk een redelijk belang had om de klacht in te dienen. Het hof rekende het de notaris zwaar aan dat hij het aanzien van zijn beroepsgroep in diskrediet had gebracht door de kernwaarden van zorgvuldigheid, integriteit en onafhankelijkheid ernstig te schenden. De notaris had erkend dat hij bij het opmaken van de verklaring niet de nodige zorgvuldigheid had betracht en dat hij het bestaan van de Bolivars niet had gecontroleerd. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en handhaafde de maatregel van ontzetting uit het ambt, waarbij het ook de kosten van de behandeling van de klacht in hoger beroep aan de notaris oplegde.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.275.534/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/356539/KL RK 19-99
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 februari 2021
inzake
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. H.J. Delhaas, advocaat te Amsterdam,
tegen
OPENBAAR MINISTERIE,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.E. Dohmen.
Partijen worden hierna de notaris en klager genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De notaris is bij beroepschrift van 13 maart 2020, binnengekomen bij het hof op diezelfde datum, in hoger beroep gekomen van de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 17 februari 2020 (ECLI:NL:TNORARL:2020:5). Op 8 mei 2020 heeft de notaris bij het hof een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ingediend. Klager heeft op 19 juni 2020 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.2.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 november 2020. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, is verschenen. Namens het Openbaar Ministerie is verschenen mr. R.E. Dohmen, vergezeld van mr. G.J. Heidema, officier van justitie. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris en mr. Dohmen aan de hand van overgelegde pleitnota’s.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat komen deze neer op het volgende.
2.1.
Vanaf 5 september 2016 heeft klager uitvoering gegeven aan een strafrechtelijk onderzoek naar een voorgenomen transactie van anderhalf miljard contante Venezolaanse Bolivars.
2.2.
Op 13 september 2016 is bij een doorzoeking van de auto van een van de verdachten in bedoeld strafrechtelijk onderzoek een document aangetroffen, opgesteld door de notaris. Het gaat om een schriftelijke verklaring op het briefpapier van de notaris en voorzien van zijn handtekening en kantoorstempel.
2.3.
In dit document, gedateerd 27 augustus 2016, staat, kort samengevat, dat de notaris verklaart dat hij gezien heeft dat de onderneming [X] B.V. op de datum van het document (….) anderhalf miljard Bolivars in contanten in bezit heeft. De volledige tekst van de verklaring luidt als volgt:
“ Mr. [A]
[land]
[plaats] , 27 augustus 2016
Re: funds [X] B.V.
Dear Sir,
I hereby declare that I have seen that the company under Dutch Law, the limited company: [X] B.V. has an estimated minimum 1.5 billion Bolivars in cash in their possession on this day.
These funds are according to a declaration of mr [B] , Statutory indirect Chief Executieve Officer of the aforementioned company, earned by various trade transactions by the company.
Said declaration is done by mr [B] in the presence of[D], residing (….), both of these persons are known to me, notary, in person.
Kind Regards,
[Handtekening onleesbaar]
[notaris]
notary
2.4.
In het proces-verbaal van verhoor van de notaris van 12 september 2017 (p.4) wordt door de verbalisanten aan de notaris de volgende vraag gesteld:

in de akte/geschrift (hof: het document van 27 augustus 2016, zie 2.3) verklaart u dat u de Bolivars heeft gezien. Waren ze er nou of niet?
De notaris heeft hierop geantwoord:
“ In een eerder verhoor hebben jullie mij de sms-communicatie laten zien die jullie hebben aangetroffen op de telefoon van [D] . Dit was sms-verkeer wat had plaats gevonden op zaterdag 27 augustus 2016. [D] heeft mij verzocht om naar mijn kantoor te komen omdat hij een verklaring nodig had. Hij is eerder bij mij geweest over die Bolivars. Ik weet niet meer precies wanneer dat was. In mijn herinnering was dat één of twee dagen voor zaterdag 27 augustus, althans niet lang daarvoor. Hij vroeg mij mee te gaan om die Bolivars te bekijken, maar dat heb ik niet gedaan. Ik weet niet meer precies waar hij naar toe wilde gaan, maar het was niet om de hoek, dus daarom wilde ik niet mee.”
2.5.
In reactie op het document van 27 augustus 2016 verklaart de notaris in het verhoor van 12 september 2016 als volgt:
“Tijdens de eerdere ontmoeting met [D] heeft hij mij een film laten zien op zijn telefoon waarop te zien is dat er een stapel geld op de pallets staat en er staat iemand bij die ik herken. Ik weet niet meer wie dit was. Deze persoon heeft een krant met een datum in zijn hand. Op zaterdag 27 augustus had [D] een schrijven bij zich van een bank, volgens mij ondertekend door [B] over die Bolivars. En volgens mij bij de eerste ontmoeting hebben we gebeld met meneer [B] over de opslag van de Bolivars. Ik heb meneer [B] wel geïdentificeerd maar niet op dat moment. En met dat moment bedoel ik de zaterdag 27 augustus 2016. Er was een andere gelegenheid waarbij de identificatie heeft plaatsgevonden.
Er was op die zaterdag 27 augustus ook een meneer bij, dit blijkt uit jullie papieren meneer [C] te zijn. Ik weet dat niet meer. “
2.6.
Daarop zegt de verbalisant tegen de notaris: “
Mijn vraag was of u de Bolivars heeft gezien. U zegt nu dus dat u ze heeft gezien op een film?”
In antwoord daarop verklaart de notaris:

Ja, op deze film, voor zover ik me kan herinneren zie je een loods, je kijkt een loods in, dan zie je 2 pallets achter elkaar en daarachter zie je een deur, een roldeur. Daar staat iemand, ik herkende deze persoon, maar ik weet niet meer wie het is en die had een krant in zijn hand. Het zijn bewegende beelden.”
2.7.
Op de vraag van de verbalisant wat de rol is van de persoon met de krant antwoordt de notaris:
“ Hij had een nieuwe krant in zijn hand van dezelfde dag of de dag ervoor”.
2.8.
Aan de notaris wordt vervolgens door de verbalisant gevraagd wat hij op de pallets zag en de notaris antwoordt daarop:
“ Geld..(…) Voor zover ik me kan herinneren werd er ingezoomd op het geld. Ik zag biljetten. Ik kan me herinneren dat het Bolivars waren.”
2.9.
Op 22 september 2016 heeft een advocaat namens de heer [B] , middellijk bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., ter onderbouwing van een aangifte valsheid in geschrifte, verklaard dat [X] B.V. noch op 27 augustus 2016, noch op enige voordien of nadien gelegen datum Venezolaanse Bolivars in contanten in haar bezit heeft gehad. Evenmin is de vennootschap betrokken geweest bij handelstransacties die hebben geleid tot verdiensten in de orde van grootte als genoemd in de verklaring van 27 augustus 2016.
2.10.
Op grond van de aangifte (zie 2.9) en op grond van het feit dat tijdens de doorzoekingen geen pallets met Venezolaanse Bolivars zijn aangetroffen, is bij klager het vermoeden ontstaan dat het document van 27 augustus 2016 door de notaris valselijk is opgemaakt om het doen te gebruiken als echt en onvervalst om derden te overtuigen van het legale bezit van 1,5 miljard Venezolaanse Bolivars.

3.Standpunt van klager

Klachtonderdeel 1
3.1.
Klager verwijt de notaris misbruik te hebben gemaakt van zijn maatschappelijke functie door bij brief van 27 augustus 2016 een valse verklaring op te stellen met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of doen gebruiken. Hiermee is volgens klager het vertrouwen dat het maatschappelijk verkeer moet kunnen hebben in de beroepsuitoefening van de notaris en daarmee ook het vertrouwen in het notariaat geschaad.
Klachtonderdeel 2
3.2.
In hoger beroep voert klager aan dat de klacht uit een tweede klachtonderdeel bestaat, waaraan de kamer in zijn beslissing van 17 februari 2020 niet is toegekomen. Dit onderdeel betreft het optreden van de notaris bij de pseudokoop op 22 augustus 2017. De door de notaris in dat gesprek geopperde mogelijkheden op fiscaal gebied onderstrepen zijn gebrek aan integriteitsbesef.

4.De klacht

4.1.
De notaris heeft bestreden dat de door klager omschreven gedraging bij de pseudokoop op 22 augustus 2017 als een zelfstandig tweede klachtonderdeel aan de kamer ter beoordeling is voorgelegd. De notaris heeft dit evenals de kamer niet zo begrepen en het verwijt opgevat als een inkleuring van het eerste klachtonderdeel.
4.2.
Het hof stelt vast dat uit het klaagschrift onvoldoende blijkt dat klager de opstelling van de notaris bij het gesprek op 22 augustus 2017 als afzonderlijke klacht aan de kamer heeft willen voorleggen. De notaris mocht dit, evenals de kamer kennelijk heeft gedaan, als een inkleuring van het eerste klachtonderdeel opvatten.
Dit betekent dat alleen het eerste klachtonderdeel aan de orde is, waarover de kamer een beslissing heeft gegeven en waartegen de beroepsgronden van de notaris zich richten.

5.Standpunt van de notaris/gronden van het beroep

Beroepsgrond i
5.1.
De kamer heeft klager ten onrechte ontvankelijk geacht in zijn klacht. Het stond klager niet vrij gelijktijdig een strafvervolging in te stellen en een tuchtklacht aanhangig te maken omdat deze procedures zien op een en dezelfde gedraging.
Beroepsgrond ii
5.2.
Een groot aantal van de verwijten van klager ten aanzien van de handelingen van de notaris met betrekking tot de brief van 27 augustus 2016 is onjuist en onvolledig weergegeven. Het is maar de vraag of sprake is van valsheid in geschrift in de zin van artikel 225 Wetboek van Strafrecht. Het proces-verbaal van pseudokoop levert geen aanwijzingen op ten nadele van de notaris en is niet relevant voor de beoordeling van de klacht.
Beroepsgrond iii
5.3.
Gelet op de actuele stand van zaken op het kantoor van de notaris zijn er voldoende gronden om de door de kamer opgelegde maatregel om te zetten in een minder ingrijpende maatregel.

6.Beoordeling

6.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht tegen de notaris gegrond verklaard en de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd. Voorts heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ad € 3.500,-, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Beroepgsgrond i/
6.2.
In hoger beroep voert de notaris aan dat klager geen redelijk belang heeft bij de indiening van de klacht als de tuchtrechtelijke klacht en de strafrechtelijke vervolging betrekking hebben op dezelfde gedraging. Dat is hier het geval omdat beide procedures betrekking hebben op het verwijt dat de notaris de brief van 27 augustus 2016 valselijk heeft opgemaakt. Ter ondersteuning van zijn betoog beroept de notaris zich op een viertal beslissingen van dit hof uit 2016 (onder andere hof Amsterdam 17 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1955).
6.3.
Klager heeft in hoger beroep betoogt dat de beslissingen waarop de notaris zich beroept de fundamentele uitgangspunten en de verschillen tussen het tuchtrecht en het strafrecht miskennen. Het tuchtrecht dient een ander doel en heeft een niet punitief karakter. Klager betwist dat sprake is van hetzelfde feit, maar zelfs als dat wel het geval is dan heeft klager nog steeds een gerechtvaardigd belang bij het indienen van de klacht. Dit belang is enerzijds gelegen in het beoogde doel van deze tuchtprocedure, te weten het bewerkstelligen van een ontzetting uit het notarisambt. Langs strafrechtelijke weg is dit doel niet te realiseren. Anderzijds vloeit een redelijk belang bij het indienen van de klacht voort uit de wettelijke neventaak van het openbaar ministerie om bij te dragen aan een veilige en rechtvaardige samenleving.
6.4.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Het hof dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
6.5.
De norm van artikel 93 lid 1 Wna wordt onder andere nader ingevuld door artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna: Vbg) waarin is bepaald onder het kopje “integere beroepsuitoefening” dat de notaris zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten zodanig gedraagt dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.
6.6.
Voorts volgt uit artikel 6 lid 2 Vbg dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat de inhoud van de akte waarvoor zijn tussenkomst is ingeroepen in strijd is met de waarheid.
In artikel 6 lid 3 Vbg staat dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien zijn medewerking wordt gevraagd aan het vaststellen van door hem niet controleerbare feiten.
6.7.
Daarnaast is van belang artikel 99 lid 1 Wna waarin is vastgelegd dat een klacht kan worden ingediend door een ieder met enig redelijk belang. Het begrip “enig redelijk belang” moet, gelet op de wetsgeschiedenis en de vaste rechtspraak, ruim worden opgevat. Het kan een rechtstreeks belang zijn, maar ook een indirect of afgeleid belang. Het belang kan onder andere volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of betrekking hebben op de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat.
6.8.
Uit artikel 99 lid 21 volgt bovendien dat een klacht in beginsel slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
6.9.
In deze zaak zijn bovendien specifiek van belang (de rechtspraak over) de normen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), met name de voorschriften van de artikelen 3, 8 en 16 Wwft, die bij indicaties voor verhoogd risico verplichten tot het doen van verscherpt cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties.
6.10.
Het hof overweegt dat in het kader van de ontvankelijkheid van de klacht onderzocht moet worden of klager daarbij enig redelijk belang heeft, waarbij – zoals hiervoor uiteen gezet - uitgegaan moet worden van een ruim belanghebbende begrip. Wanneer, zoals in dit geval, klager als vervolgingsinstantie ook een strafvervolging tegen de notaris instelt of kan instellen, moet in het oog worden gehouden dat het strafrecht een ander doel dient dan wel een ander belang beschermt dan het tuchtrecht. Het tuchtrecht bewaakt het aanzien van de beroepsgroep, beschermt het belang van een goede beroepsuitoefening, bevordert de kwaliteit daarvan, zodat de samenleving daarin vertrouwen kan (blijven) stellen. De tuchtrechtelijke maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn hierop toegesneden. Als de aan de notaris verweten gedraging ook tot een strafrechtelijke vervolging leidt of kan leiden, dan nog heeft klager, de samenleving dienend, een redelijk belang - gelet op voormeld doel van het tuchtrecht - om een klacht over de niet-naleving van de beroepsnormen in te dienen. Samenloop tussen de strafrechtelijke en de tuchtprocedure levert geen schending van het “ne bis in idem” beginsel op. Immers, anders dan de notaris betoogt, is het niet aan de tuchtrechter om vast te stellen of de gedraging van de notaris als valsheid in geschrifte als bedoeld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht is te kwalificeren. De tuchtrechter toetst de gedraging van de notaris – zoals hiervoor is besproken - aan de norm van artikel 93 lid 1 van de Wna en onderzoekt of er sprake is van een integere beroepsuitoefening. Anders dan uit de beslissingen van dit hof uit 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1896, ECLI:NL:GHAMS:2016:1953, ECLI:NL:GHAMS:2016:1954 en ECLI:NL:GHAMS:2016:1955) zou kunnen worden afgeleid, is klager niet reeds niet-ontvankelijk in deze procedure, omdat de tuchtklacht en de strafvervolging op dezelfde gedraging betrekking hebben. De toetsingsmaatstaf is of klager enig redelijk belang bij het indienen van de tuchtklacht kan worden ontzegd en dat is, zoals hiervoor is uiteen gezet, niet het geval.
Niet in geschil is verder dat de klacht tijdig, binnen de vervaltermijn, is ingediend.
Klager is daarom ontvankelijk in zijn klacht.
Beroepsgrond ii
6.11.
De notaris erkent dat hij bij het opmaken van de brief van 27 augustus 2016 niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een notaris verwacht mag worden. De notaris erkent dat hij het bestaan van de Bolivars niet heeft gecontroleerd en onvoldoende heeft geverifieerd. Hij voert aan dat hij de client die hem vroeg de brief op te stellen vertrouwde. Klager gaat ten onrechte – aldus de notaris - ervan uit dat de bewuste brief in strafrechtelijke zin valselijk is opgemaakt, maar dat staat niet vast. Klager schetst het handelen van de notaris onjuist en onvolledig. Het dossier biedt geen bewijs dat de notaris de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat wat hij opschreef niet in overeenstemming was met de werkelijkheid, aldus nog steeds de notaris.
6.12.
Klager betoogt dat de notaris deze aanmerkelijke kans wel degelijk bewust heeft aanvaard. De door de notaris opgestelde verklaring inhoudende dat a) [X] B.V. tenminste 1,5 miljard Bolivars in contanten in haar bezit heeft waarbij voorts wordt verklaard b) dat deze gelden zijn verdiend met diverse handelstransacties van deze onderneming, zijn niet alleen aantoonbaar onjuist maar ook op geen enkele wijze vooraf geverifieerd.
6.13.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is als tuchtrechter niet bevoegd te oordelen over de strafrechtelijke kwalificatie van de verweten gedraging. Het hof deelt echter wel het oordeel van de kamer dat de notaris een zeer ernstig tuchtrechtelijk verwijt treft dat hij de brief van 27 augustus 2016 heeft opgesteld. Hij heeft als notaris een schriftelijke verklaring opgesteld over de aanwezigheid van een zeer grote hoeveelheid contant geld, Venezolaanse Bolivars, zonder de juistheid daarvan te controleren of te verifiëren en zonder enige vorm van onderzoek naar de herkomst en bestemming van dit geld. Dat een transactie met deze enorme hoeveelheid contant geld gefaciliteerd zou kunnen worden, had voor de notaris uit een oogpunt van Wwft-verplichtingen al reden moeten zijn om zijn medewerking aan het opstellen van een dergelijke verklaring te onthouden. Behalve dat voormelde handelwijze uitermate onzorgvuldig was, had de notaris moeten beseffen dat hij misbruik maakte van zijn maatschappelijke positie door daaraan desondanks mee te werken. Evenals de kamer ziet het hof, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, geen aanleiding het gesprek over de pseudokoop van 27 augustus 2017 in zijn beoordeling te betrekken.
Beroepsgrond iii
6.14.
De notaris heeft ter ondersteuning van zijn verzoek om een mildere maatregel naar voren gebracht dat hij door het trage verloop van het strafrechtelijk onderzoek al lange tijd in onzekerheid verkeert over het verloop hiervan. In de tussentijd heeft de notaris de aanbevelingen uit het auditrapport ten behoeve van de verbetering van zijn dienstverlening en werkwijze volledig geïmplementeerd binnen zijn organisatie. De notaris heeft van het BFT geen verzoeken meer om aanvullende informatie ontvangen en hij is evenmin onder verscherpt toezicht geplaatst. Inmiddels draait het kantoor goed en is het financieel gezond. De notaris heeft al geruime tijd laten zien dat hij zijn volledige medewerking heeft gegeven aan alle toezichthoudende instanties door zonder risico’s voor cliënten en derden op zorgvuldige wijze het notarisambt uit te oefenen. De kamer heeft bij de motivering van de strafmaat ten onrechte rekening gehouden met de beslissing van dit hof van 14 januari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:137). Destijds was geen sprake van enig moedwillig negeren van de schorsing. Op dat moment was gewoon niet duidelijk welke (ambts)handelingen wel en niet waren toegestaan tijdens een schorsing.
6.15.
Klager stelt zich op het standpunt dat de notaris niet over de integere grondhouding en het normbesef beschikt om het notarisambt op zorgvuldige wijze uit te oefenen. De notaris kent geen terughoudendheid als het gaat om de advisering en de facilitering van malafide transacties. Aan de notaris is al meermalen een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd.
6.16.
De kamer heeft het volgende geoordeeld. Gelet op de aard en de ernst van de misstap van de notaris is de maatregel van ontzetting uit het ambt voor de notaris inmiddels onontkoombaar geworden. Voor de oplegging van deze zwaarste maatregel is ook rekening gehouden met het feit dat de notaris alleen al in 2018 twee keer voor drie maanden in de uitoefening van zijn ambt geschorst is geweest. Het gaat daarbij om schorsingen, die zijn opgelegd vanwege Wwft-gerelateerde verzuimen. Weliswaar hadden deze maatregelen betrekking op gedragingen uit dezelfde periode als waarin de onderhavige misstap is begaan, maar vast staat dat de notaris in die periode meerdere ernstige verwijtbare gedragingen heeft gepleegd. Ook heeft de notaris ondanks zijn schorsing uit het ambt werkzaamheden ten behoeve van de notariële praktijk verricht. De berisping die de notaris hiervoor van de kamer opgelegd kreeg, is onlangs door dit gerechtshof bevestigd. De kamer is van oordeel dat de notaris zich in al deze situaties en ook in het onderhavige geval niet in staat heeft getoond de keuzes te maken die van hem als notaris op grond van zijn wettelijke en maatschappelijke positie en verplichtingen verwacht mogen en moeten worden. Dat de notaris sinds de feiten in deze zaak en het strafrechtelijk vervolg daarop zijn kantoororganisatie heeft aangepast en meer en andere prioriteiten is gaan stellen past binnen de gangbare verplichtingen waaraan een notariskantoor dient te voldoen en doet aan de voorgaande beoordeling en kwalificatie als zeer ernstig verwijtbaar gedrag niet af.
6.17.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen aan en maakt die tot de zijne. De notaris heeft het aanzien van de beroepsgroep in diskrediet gebracht en het maatschappelijk vertrouwen daarin beschadigd door de kernwaarden van het beroep - zorgvuldigheid, integriteit en onafhankelijkheid - ernstig te schenden. Het hof rekent dit de notaris zwaar aan, te meer daar aan de notaris eerder stevige tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Alleen oplegging van de zwaarste maatregel - ontzetting uit het ambt - is daarop een passende en noodzakelijke reactie. Daaraan kan niet afdoen dat de notaris zijn kantoororganisatie op orde heeft gebracht en dat hij de periode van voorlopige hechtenis en schorsingen als een “wake up call” heeft ervaren.
Conclusie en maatregel
6.18.
Conclusie is dat de beroepsgronden falen en dat de maatregel van ontzetting uit het ambt gehandhaafd blijft.
6.19.
De bevestiging van de ontzetting van de notaris uit het ambt brengt mee dat de beslissing van de kamer onherroepelijk wordt. Ingevolge artikel 105 Wna is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de notaris opgelegde maatregel van ontzetting uit het ambt van kracht wordt en om dit bij aangetekende brief aan de notaris mee te delen.
Kostenveroordeling
6.20.
In verband met de wijziging van de Wna per 1 januari 2018 heeft dit hof per die datum de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782).
6.21.
Nu het hof de klacht gegrond verklaart en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van artikel 103b lid 1, gelezen in samenhang met lid 2 van die bepaling, en de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 3.000 kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.22.
De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

7.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing;
- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof ten bedrage van € 3.000,- aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, C.H.M. van Altena en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021 door de rolraadsheer.