ECLI:NL:GHAMS:2021:249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
23-000095-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling met een mes in Beverwijk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De tenlastelegging omvatte het maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van het slachtoffer op 28 juni 2018 in Beverwijk, waarbij de verdachte meerdere keren met kracht naar de onderbuik en borst van het slachtoffer stak. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het slaan van een andere persoon op 9 oktober 2018.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 17 december 2020 en 5 januari 2021 werd het bewijs besproken, waaronder DNA-onderzoek dat bevestigde dat het bloed op het mes van het slachtoffer afkomstig was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim omdat het in beslag genomen mes niet correct was verzegeld, maar het hof oordeelde dat dit geen invloed had op de bewijsvoering. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op voor de poging tot doodslag en mishandeling. Tevens werd de benadeelde partij een schadevergoeding van €1.870,00 toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000095-19
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2018 in de strafzaak onder de parketnummers
15-174520-18 en 15-174098-17 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1958,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 december 2020 en 5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 28 juni 2018 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, (meerdere malen) met (het snijgedeelte van) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van de (onder)buik en/of de borst en/of het gezicht van die [benadeelde] en/of met dat mes, althans scherpe en/of puntige voorwerp die [benadeelde] (op tepelhoogte) in de borstkas, althans in de romp heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 28 juni 2018 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen) met (het snijgedeelte van) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van de (onder)buik en/of de borst en/of het gezicht van die [benadeelde] en/of met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp die [benadeelde] in de borstkas (op tepelhoogte), althans in de romp heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 9 oktober 2018 te Beverwijk [aangever] heeft mishandeld door die
[aangever] (met kracht) in het gezicht te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en een andere straf oplegt.

Bespreking van het verweer met betrekking tot het DNA-onderzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair aangevoerd dat het NFI rapport van
22 juni 2020, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek aan een inbeslaggenomen lemmet, dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verpakking van het inbeslaggenomen lemmet niet conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: het DNA-besluit) is afgesloten met een wettelijk vereist sluitzegel. Nu er verder niets is gerelateerd over het moment en de wijze waarop het lemmet in beslag is genomen en is veilig gesteld, kan niet worden uitgesloten dat er sprake is geweest van contaminatie. Hierdoor wordt de verdachte rechtstreeks in zijn belangen geschaad.
De verdediging heeft subsidiair verzocht de rechercheur die het lemmet in beslag heeft genomen als getuige te horen indien het hof het rapport in de bewijsconstructie zou willen gebruiken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er inderdaad sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, maar dat kan worden volstaan met de constatering daarvan.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 5 van het destijds geldende DNA-besluit is bepaald dat de opsporingsambtenaar ervoor zorgt dat het voorwerp zo spoedig mogelijk in een verpakking die hij van een fraudebestendig sluitzegel of fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, bij het NFI wordt bezorgd. In het DNA-besluit zijn geen rechtsgevolgen verbonden aan het ontbreken van een sluitzegel. Doel van een dergelijk sluitzegel is om te kunnen vaststellen dat de desbetreffende verpakking niet meer is geopend totdat het door het NFI is ontvangen, om te voorkomen dat onzekerheid rijst omtrent de identiteit van het onderzochte celmateriaal.
In het onderhavige geval blijkt uit het NFI-rapport van 22 juni 2020 dat de verpakking van het ingezonden onderzoeksmateriaal niet was voorzien van een sluitzegel. Het hof is dan ook, met de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het rechtsgevolg dat hieraan verbonden dient te worden hangt af van (i) het belang dat het geschonden voorschrift dient, (ii) de ernst van het verzuim en (iii) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Blijkens het NFI-rapport van 22 juni 2020 is er op de punt van dit lemmet bloed aangetroffen. Een deel van dit bloedspoor is bemonsterd, evenals de snijrand van het lemmet en het lemmet ter hoogte van de plaats waar het is afgebroken. De DNA-profielen van deze bemonsteringen zijn vergeleken met de DNA-profielen van de aangever en de verdachte. Het is 1 miljard keer waarschijnlijker dat de bemonsteringen van zowel het bloed op de punt van het lemmet, als van de snijrand van het lemmet, DNA bevat van de aangever dan van een willekeurig ander persoon.
Daarnaast is er een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen in het celmateriaal op het lemmet aangetroffen. Het is 1 miljard keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van de verdachte en een willekeurige onbekende persoon dan van twee willekeurige onbekende personen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard het mes (het hof begrijpt: het lemmet) te hebben aangeraakt. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat er geen ander voorwerp onder de aangever in beslag is genomen en dat het lemmet het enige voorwerp is dat als sporendrager aan het NFI is toegezonden.
Gezien de bevindingen van de deskundige gaat het hof er van uit dat het bloed op de punt van het mes en het celmateriaal op de snijrand van het mes, afkomstig zijn van de aangever. Gelet op het feit dat er geen ander voorwerp onder de aangever in beslag is genomen of aan het NFI is ingezonden, en gezien de aard van het biologische spoor op de punt van het lemmet, namelijk bloed dat afkomstig is van de aangever, acht het hof de kans verwaarloosbaar klein dat het DNA van de aangever op een andere manier op het lemmet terecht is gekomen of dat het lemmet op een ander moment met de aangever in contact is geweest waardoor diens bloed en celmateriaal op het lemmet terecht zijn gekomen. Het is aldus niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van contaminatie.
Het voorgaande brengt met zich dat er geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat het ontbreken van het sluitzegel de resultaten van het onderzoek aan het lemmet op enigerlei wijze heeft beïnvloed. De verdachte heeft dan ook geen nadeel ondervonden van het vormverzuim. Het hof zal daarom het door de raadsman verzochte gevolg, bewijsuitsluiting, niet aan het verzuim verbinden. Het hof volstaat met de constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Ook het subsidiaire verzoek tot het horen van de verbalisant wordt door het hof afgewezen nu, gelet op de onderbouwing van het verzoek mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, de noodzaak daartoe niet is gebleken.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat zowel de getuigenverklaringen, de camerabeelden als het aanvullende DNA-onderzoek op zichzelf en in onderling verband bezien, onvoldoende uitsluitsel geven dat de verdachte de aangever met een mes heeft gestoken. Op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachte een mes in zijn hand had. Daarbij heeft de raadsman als alternatieve scenario’s naar voren gebracht dat de aangever zichzelf zou hebben verwond dan wel in de worsteling om het mes daarmee is geraakt zonder dat de opzet van de verdachte daarop was gericht. Voorts heeft de raadsman met betrekking tot het primair tenlastegelegde bepleit dat er geen aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever was en voor zover het hof die kans wel aanwezig mocht achten, de verdachte die kans niet heeft aanvaard.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de bevindingen van het DNA-onderzoek op het lemmet passen bij het scenario zoals door de aangever in diens aangifte is geschetst, kort gezegd inhoudend dat hij door de verdachte is gestoken. De steekwond bevindt zich ter hoogte van de longen en het hart van de aangever. Als het mes dieper was doorgedrongen was er een aanmerkelijke kans dat deze vitale organen zouden zijn geraakt met de dood tot gevolg.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte op 28 juni 2018 aangever [benadeelde] heeft aangevallen en daarbij met een lemmet, van elf centimeter groot, met kracht verschillende stekende bewegingen in de richting van zijn onderbuik en borst heeft gemaakt. Weliswaar is op de camerabeelden niet duidelijk te zien dat het voorwerp dat de verdachte in zijn hand had een mes (lemmet) betrof, doch het hof acht dit bewezen op grond van onder meer de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] . Tijdens deze aanval heeft de verdachte de aangever ook daadwerkelijk met het mes geraakt in zijn borst.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte wel degelijk een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever in het leven hebben geroepen, omdat er door de gedragingen van de verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat het mes in de buik of de borst van de aangever vitale organen zou raken, waardoor hij zou komen te overlijden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, het meermalen met kracht iemand met een lemmet in de romp proberen te steken, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van de aangever dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken.
Ten aanzien van het door de verdediging in hoger beroep opgevoerde alternatieve scenario’s merkt het hof op dat die hun weerlegging vinden in de bewijsmiddelen. Het is niet aannemelijk geworden dat de verwondingen van de aangever op andere wijze dan door opzettelijk toedoen van de verdachte zijn ontstaan.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De raadsman van de verdachte heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte heeft dat feit ontkend en uit de verklaring van de aangeefster en de getuige [naam 3] blijkt onvoldoende dat de verdachte de aangeefster opzettelijk heeft mishandeld.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaring van aangeefster [aangever] , dat de verdachte naar haar toe kwam en haar hard op haar rechterwang sloeg, vindt voldoende steun in de verklaring van de getuige [naam 3] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende dat de verdachte de aangeefster heeft geraakt met zijn hand toen hij een beweging met zijn arm maakte. Het handelen van de verdachte was naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op het veroorzaken van pijn, zodat opzet is bewezen. Hieruit volgt dat het hof de verklaring van de verdachte, dat hij de aangeefster niet heeft geslagen en niet heeft geraakt, niet geloofwaardig acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 28 juni 2018 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen met het snijgedeelte van een mes, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik en/of de borst van die
[benadeelde] en met dat mes die [benadeelde] op tepelhoogte in de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 9 oktober 2018 te Beverwijk [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] in het gezicht te slaan.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 1 primair:
1. Een proces-verbaal van aangifte [met nummer PL1100-2018121792-1] van 28 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 11-14].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 juni 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
aangever [benadeelde]:
Ik doe aangifte tegen [verdachte] van poging doodslag. [verdachte] heeft mij mishandeld op 28 juni 2018, aan de [adres 2] , nabij de vijver, te Beverwijk. Ik zie dat [verdachte] heel dreigend op mij af komt lopen. Ik duw [verdachte] de hele tijd van mij af want ik zie dat [verdachte] in de rechterhand een steekvoorwerp vast heeft. Ik zie in ieder geval glimmend metaal en de vorm van een mes. Ik zie echter geen handvat. Ik denk dat [verdachte] mij wel een keer of 14 heeft getracht te steken met dat steekvoorwerp. Ik werk [verdachte] naar de grond en houd hem vast en probeer hem rustig te krijgen. Ik laat hem los. [verdachte] komt overeind en direct begint hij weer met mij te vechten en te zwaaien met dat mes mijn richting op.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [met nummer PL1100-2018121792-11] van 6 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 27-28].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 juni 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
getuige [getuige] :
Het gaat over de vechtpartij, steekpartij bij de vijver gelegen aan de [adres 2] . Het betrof een man met een wit shirt aan en een andere man met grijs haar. De man met het witte shirt ging te keer als een beest en ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vast had. Ik zag dat deze man veel stekende bewegingen maakte naar die andere man toe.
3. Een geschrift, te weten een brief gericht aan huisarts [naam 1] van 28 juni 2018, opgemaakt door [naam 2] , SEH-arts KNMG, betreffende [benadeelde] [pagina’s 13a, 14a, 15 en 16].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Patiënt [benadeelde] werd op 28 juni 2018 gezien op de Spoedeisende Hulp van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk.
Lichamelijk onderzoek
Thorax steekwond mid axillair lijn links op tepelhoogte zonder massaal bloedverlies, 1 cm groot.
Aanvullend onderzoek
Ter plaatse in de linkerflank subcutaan vocht en met name lucht zichtbaar. Een en ander reikt tot aan de intercostaal musculatuur.
Conclusie
Penetrerend letsel linker hemithorax zonder posttraum afw [het hof begrijpt: posttraumatische afwijkingen] bij CT thorax/abdomen.
4. Een proces-verbaal [met nummer PL1100-2018121792-13] van 15 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 2][doorgenummerde pagina’s 39-41].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Naar aanleiding van een getuigenoproep met betrekking tot een vechtpartij op 28 juli 2018 nabij de vijver bij de [adres 2] meldde [getuige] zich. Op 15 juli 2018 heb ik, verbalisant, beelden uitgekeken van het incident welke zijn verstrekt door getuige [getuige] , en hierna volgend weergegeven.
AAB: aangever, blanke man met grijs haar
VE: verdachte, witte polo/t-shirt
- VE en AAB raken in een discussie
- VE loopt agressief op AAB af
- AAB weert VE met zijn beide handen/armen van zich af
- VE maakt steekbewegingen met rechterhand
- AAB loopt achterwaarts
- VE maakt een steekbeweging richting het hoofd van AAB, maar raakt deze niet
- AAB slaat vol in het gezicht van VE, die neer gaat
- Ve komt op zijn rug op de grond terecht
- AAB pakt VE bij zijn armen en houdt hem voor een kort moment in bedwang
- AAB laat VE los en laat deze opstaan
- VE kijkt zoekend naar de grond, waar hij zojuist was neergegaan
- VE pakt in een snelle armbeweging iets van de grond
- VE zwaait met zijn rechterarm naar achteren en maakt vervolgens een krachtige steekbeweging richting het lichaam van AAB
- VE steekt van onder naar boven naar de linkerkant van het lichaam van AAB
- AAB springt naar achteren
- AAB komt op zijn rug op de grond terecht
- AAB krabbelt op
- VE maakt met rechterarm een steekbeweging naar voren.
5. Een proces-verbaal [met nummer PL1100-2018121792-2] van 29 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [pagina’s 6-8].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de
verbalisanten dan wel één van hen:
Op 28 juni 2018 kregen wij opdracht te gaan naar de [adres 2] te Beverwijk. Ter hoogte van de vijver aldaar zouden twee mannen met elkaar in gevecht zijn. Op het moment dat wij ter plaatse kwamen werden wij gewenkt door een persoon die later opgaf te zijn: [benadeelde] . Hij verklaarde het volgende: ik heb zojuist ruzie gehad met een man genaamd [verdachte] . Hij begon op mij in te slaan en ik heb hem meermalen afgeweerd. Op een gegeven moment voelde ik een stekende pijn in mijn linker zij ter hoogte van mijn ribben.
Ik, [verbalisant 4] , zag een wondje aan de linkerzijde van zijn ribbenkast.
Ik hoorde [benadeelde] zeggen dat hij een scherp voorwerp zag liggen ter hoogte van de plek waar hij gevochten had met verdachte [verdachte] . Ik zag dat er bij de bosjes een lemmet lag van vermoedelijk een steakmes. Dit lemmet was kennelijk afgebroken. Het heft was niet aanwezig. Ik zag dat het mes kartels had aan de snijkant. Ter hoogte van de plaats waar gevochten zou zijn zagen wij roodkleurige druppels vloeistof op de grond liggen. Het mes lag op enkele meters afstand van de bloedvlekken. Ik, [verbalisant 4] , heb het betreffende lemmet in beslag genomen.
6. Een proces-verbaal [met nummer PL1100-2018121792-22] van 3 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [pagina 47].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de
verbalisant:
Op 28 juni 2018 vond een steekincident plaats op de openbare weg ter hoogte van de [adres 2] te Beverwijk. Op de plaats delict werd een lemmet van een mes aangetroffen en inbeslaggenomen, Ik zag dat dit een mes betrof met een kartelvormig snijvlak. Ik zag dat het lemmet ongeveer 11 centimeter lang was.
Goed: PL1100-2018121792-904102, steakmes.
7. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut genaamd ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in Beverwijk op 28 juni 2018’, [zaaknummer 2020.05.06.075] van 22 juni 2020, opgesteld door ing. [verbalisant 6] .
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in Beverwijk op 28 juni 2018.
Kenmerk aanvrager: [kenmerk]
Onderzoek naar biologische sporen
Het lemmet is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is op de punt van het lemmet bloed aangetroffen. Een deel van dit bloedspoor is bemonsterd en als AANG7219NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Beide zijden van het lemmet, ter hoogte van de plaats waar het is afgebroken is, zijn gezamenlijk bemonsterd. Tevens is de snijrand van het lemmet bemonsterd. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als respectievelijk AANG7219NL#02 en #03 voor een DNA-onderzoek. Beide bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is geen bloed aangetroffen.
Resultaten, interpretatie en conclusie
In tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
AANG7219NL#01 en #03
DNA-profielen van een man
slachtoffer [benadeelde]
AANG7219NL#02
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man
verdachte [verdachte] en minimaal één ander persoon
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonsteringen AANG7219NL#01 en #03
Aangenomen is dat beide bemonsteringen DNA bevatten van één persoon.
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [benadeelde]
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van een willekeurige onbekende, niet aan slachtoffer [benadeelde] verwante persoon.
DNA-profielen AANG7219NL#01 en #03 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker
wanneer hypothese 1 waar is, dan wanner hypothese 2 waar is.
BemonsteringenAANG7219NL#02
Aangenomen is dat:
- Deze bemonstering DNA bevat van twee personen;
- De onbekende personen in dit mengsel niet onderling of aan de verdachte [verdachte] verwant zijn.
Hypothese 3: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
DNA-mengprofiel AANG7219NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer
hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
Ten aanzien van feit 2
8. Een proces-verbaal van aangifte [met nummer PL1100-2018195103-1] van 9 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s 3 en 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 juni 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
aangever [aangever]:
Ik woon op de [adres 3] te Beverwijk. Ik woon hier samen met vijf andere personen waaronder [verdachte] . Vandaag, 9 oktober 2018, was [verdachte] in gesprek met [naam 3] op het terras. Ik zei tegen de huisbaas (het hof begrijpt: [naam 3] ) dat twee vrienden van [verdachte] waren blijven slapen. Toen ik dit zei kwam [verdachte] naar mij toe en sloeg mij met vlakke hand in mijn gezicht. Hij sloeg mij met zijn linkerhand. Hij sloeg mij op mijn rechterwang ter hoogte van mijn rechter oor. Ik voelde dat hij hard op mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat dit pijn deed. Mijn oor suist en ik heb erge hoofdpijn.
9. De verklaring van de
getuige [naam 3], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 december 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben de huisbaas en de verhuurder van de woningen aan de [adres 3] te Beverwijk. Op 9 oktober 2018 werd ik geroepen door [verdachte] . [aangever] (het hof begrijpt: [aangever] ) kwam naar beneden en begon te schelden. Toen [verdachte] naar binnen ging zag ik dat hij een beweging met zijn arm maakte van links naar rechts. Hij heeft haar geraakt, zijn hand kwam op de wang van [aangever] .
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meerdere steekbewegingen in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer te maken en deze daarbij in de borstkas te raken. Dat het letsel gelukkig beperkt is gebleven is niet aan een keuze van de verdachte te danken. Geweldsdelicten als deze kunnen gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen bij betrokkene in het bijzonder en bij de samenleving in het algemeen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een medebewoonster van zijn toenmalige woning door haar in het gezicht te slaan. Hiervan heeft zij pijn ondervonden.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde sprake is van een ernstig delict. Mede gelet op de omstandigheden waaronder dit is begaan, namelijk het op klaarlichte dag steken met een mes op de openbare weg, kan niet worden volstaan met een andere straf, dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van enige duur met zich brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 november 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten. Het hof acht het kwalijk dat de verdachte zich ondanks eerdere straffen opnieuw aan twee geweldsdelicten, waaronder een poging tot doodslag, schuldig heeft gemaakt en weegt dit dus in strafverzwarende zin mee. Voor een straf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest is dan ook, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen plaats.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslissing over beslag

Het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 mes (904102). Dit voorwerp behoort de verdachte toe en zal daarom verbeurd worden verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.884,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.870,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De schade bestaat uit de volgende posten:
Telefoon Samsung € 768,98
Slippers PME € 65,00
Korte broek € 100,00
Shirt € 20,00
Gouden ketting € 900,00
Gebitsprothese € 280,80
Immateriële schade € 6.750,00
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken, en subsidiair dat de gevorderde schadevergoeding slechts kan worden toegewezen tot het bedrag dat de rechtbank heeft toegewezen.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat van de schadeposten 1, 2, 3 en 6 zonder nadere bewijslevering, die tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden, niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Anders dan de advocaat van de benadeelde partij naar voren heeft gebracht, blijkt de gestelde schade niet evident uit het nu voorliggende dossier. Het hof zal de benadeelde partij op deze onderdelen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof is daarnaast van oordeel dat post 4 in zijn geheel toegewezen dient te worden. Daarnaast wordt de schade genoemd in post 5, gelet op de onderbouwing, toegewezen tot een bedrag van € 350,-. Het hof zal de benadeelde partij voor deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van post 7, de immateriële schade, overweegt het hof als volgt. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft ten gevolge van dit feit immers letsel opgelopen, waardoor de benadeelde partij pijn en hinder heeft ondervonden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,-. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij en de agressieve wijze waarop dit is gebeurd, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. Het hof zal de benadeelde partij voor deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 1.870,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de tenuitvoerlegging gevorderd.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 mes (904102).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.870,00 (duizend achthonderdzeventig euro) bestaande uit € 370,00 (driehonderdzeventig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.870,00 (duizend achthonderdzeventig euro) bestaande uit € 370,00 (driehonderdzeventig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend en vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 juni 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2017, parketnummer 15-174098-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 januari 2021.
Mr. J.J.J. Schols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte]
[…]