ECLI:NL:GHAMS:2021:251

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
23-004734-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing en diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2019. De verdachte is beschuldigd van afpersing en diefstal met valse sleutels, gepleegd op 18 juni 2019 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het dreigen met geweld en het onrechtmatig verkrijgen van geldbedragen van het slachtoffer, aangeduid als [benadeelde]. Het hof heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat deze ongeloofwaardig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft gedwongen tot afgifte van geld door hem bij de nek vast te pakken en hem te dwingen zijn portemonnee af te geven. Het gebruik van een vuurwapen is niet bewezen, wat heeft geleid tot een vrijspraak van de daaraan gerelateerde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004734-19
datum uitspraak: 28 januari 2021
TEGENSPRAAK (na aanhouding gemachtigd raadsman verschenen)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2019 in de strafzaak onder de parketnummers
13-741053-19 en 23-001960-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 september 2020, 14 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman, en op 3 september 2020 door de verdachte, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Amsterdam in elk geval in Nederland, op de openbare weg, te weten aan de Dam en/of de Noordwal en/of de IJburglaan, althans een of meer openbare wegen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een of meer geldbedragen, te weten in totaal ongeveer 620 euro in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan voornoemde [benadeelde] toebehoorde, door
  • onverhoeds en/of tegen de wil van voornoemde [benadeelde] in de auto van die [benadeelde] te stappen en/of
  • (vervolgens) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [benadeelde] te tonen en/of voor te houden en/of
  • dat vuurwapen, althans dat voorwerp op/tegen het hoofd, de zij en/of de knie, althans tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] te zetten en/of te houden en/of te richten en/of gericht te houden en/of
  • voornoemde [benadeelde] bij de nek vast te pakken en/of vast te grijpen en/of
  • voornoemde [benadeelde] (dreigend) te zeggen zijn portemonnee te geven en/of
  • eenmaal of meermalen met dat vuurwapen in de lucht te schieten en/of
  • voornoemde [benadeelde] te zeggen dat hij, verdachte, 500 euro wil en/of voornoemde [benadeelde] te zeggen naar een pinautomaat te rijden, althans (telkens) woorden van die aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
  • onverhoeds en/of tegen de wil van voornoemde [benadeelde] in de auto van die [benadeelde] te stappen en/of
  • (vervolgens) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [benadeelde] te tonen en/of voor te houden en/of
  • eenmaal of meermalen met dat vuurwapen in de lucht te schieten en/of
  • voornoemde [benadeelde] te zeggen waar hij heen moest rijden en/of
  • (daarbij) (telkens) dat vuurwapen, althans dat voorwerp op/tegen het hoofd, de zij en/of de knie, althans tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] te zetten en/of te houden en/of te richten en/of gericht te houden en/of
  • eenmaal of meermalen voornoemde [benadeelde] dreigend te zeggen dat hij, verdachte, hem zou neerschieten en/of dat hij niet bang was om hem neer te schieten, althans (telkens) woorden van die aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ander te weten
[benadeelde], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten zijn (ING) Mobiel Bankieren App te openen en/of cocaïne, althans een soortgelijk wit poeder, te snuiven door
  • dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] te tonen en/of voor te houden en/of
  • eenmaal of meermalen met dat vuurwapen in de lucht te schieten en/of
  • dat vuurwapen, althans dat voorwerp op/tegen het hoofd, de zij en/of de knie, althans tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] te zetten en/of te houden en/of te richten en/of gericht te houden en/of
  • (daarbij) voornoemde [benadeelde] te zeggen zijn telefoon en/of Mobiel Bankieren App te ontgrendelen en/of
  • (daarbij) (dreigend) af te tellen en/of
  • voornoemde [benadeelde] te zeggen dat hij, verdachte, hem zou neerschieten wanneer voornoemde [benadeelde] dit niet zou doen en/of dat hij, verdachte, niet bang was om hem neer te schieten en/of dat hij, verdachte, een mes bij zich had en ook niet bang was om hem neer te steken, althans (telkens) woorden van die aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer geldbedragen, te weten in totaal ongeveer 1600 euro dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegdelijk gebruik te maken van de pincode van de (ING) Mobiel Bankieren App van voornoemde [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.
Feiten 1, 2 en 3: bespreking bewijsverweer, partiele vrijspraak feit 1 en vrijspraak feiten 2 en 3
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verklaringen van aangever [benadeelde] zijn namelijk – kort gezegd – op cruciale onderdelen ongeloofwaardig en zelfs leugenachtig, en daardoor niet bruikbaar voor het bewijs. Meer in het bijzonder kan de verklaring van de aangever niet worden gebruikt voor het gebruik van een vuurwapen, omdat daarvoor geen enkel steunbewijs is.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaringen van de aangever (destijds genaamd [benadeelde], inmiddels [benadeelde] geheten) voor zover deze betrekking hebben op – kort gezegd – het door de verdachte onverhoeds in de auto van de aangever stappen, het hem bij de nek vastpakken en hem dreigend zeggen zijn portemonnee af te geven, betrouwbaar. Deze verklaringen zijn in dat opzicht consistent, concreet en gedetailleerd en vinden op wezenlijke onderdelen verankering in de overige bewijsmiddelen. Het hof wijst in dit verband op camerabeelden waarop te zien is dat de aangever, toen hij naar de parkeergarage bij het Beursplein liep, steeds, gedurende ongeveer een half uur, op enige afstand is gevolgd door de verdachte. Op het moment dat de aangever gaat rennen doet de verdachte dat ook. De verdachte loopt op enig moment ook aan de andere kant van de Damstraat dan aangever. Ook is op camerabeelden in deze parkeergarage te zien dat de verdachte daar, op korte afstand achter de aangever, de trap opliep. Daarnaast zijn op een foto in het dossier schrammen in de nek van de aangever te zien, die goed passen bij de verklaring van de aangever dat hij in zijn nek is vastgepakt. De raadsman heeft betoogd dat deze foto niet scherp is en dat onduidelijk is van wie deze is gemaakt, op welk moment en wie deze heeft genomen. Het hof gaat ervan uit dat het een foto van de nek van de aangever betreft, gelet op de omschrijving bij de foto (“schrammen in de nek van de aangever”) en dat deze is genomen door politieambtenaren toen zij kort na het incident bij de aangever thuis waren, aangezien de foto als bijlage is gevoegd bij het daarvan opgemaakte proces-verbaal, en bij andere gevoegde foto’s telkens is beschreven dat deze door de aangever zelf zijn gemaakt, terwijl een dergelijke omschrijving bij deze foto ontbreekt. De foto is voorts zo scherp dat het hof daarop rode krassen heeft waargenomen.
Met de rechtbank is ook het hof van oordeel dat de wijze waarop de aangever en de verdachte naar de parkeergarage zijn gelopen, te weten steeds op enige afstand van elkaar, zich niet goed verdraagt met het door de verdachte geschetste scenario dat de aangever de verdachte een lift heeft aangeboden, aangezien het in dat geval in de rede zou hebben gelegen dat zij gezamenlijk naar de parkeergarage zouden zijn gelopen. Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd in dit verband doet daaraan niet af.
Gelet op het voorgaande acht het hof feit 1 bewezen zoals hieronder weergegeven.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het (dreigen met) een vuurwapen, nu voor het aanwezig hebben en gebruik daarvan in het dossier, buiten de verklaringen van de aangever, te weinig concrete aanknopingspunten zijn. De resultaten van het schotrestenonderzoek kunnen niet als zodanig worden aangemerkt nu de conclusie van dit onderzoek – inhoudende dat de hypothese dat er op de auto van de aangever schotresten aanwezig zijn, íets waarschijnlijker is dan de hypothese dat er geen schotresten aanwezig zijn – hiervoor onvoldoende zwaarwegend en redengevend is. Voorts zijn op de plaats waar de verdachte volgens de aangever uit het raam van de auto geschoten zou hebben – bij onderzoek kort na het voorval – geen patroonhulzen gevonden. Op de camerabeelden vanaf een horecagelegenheid die zicht bieden op de plaats waar volgens de aangever geschoten zou zijn, is weliswaar een auto gelijkend op die van de aangever waargenomen, maar niets dat wijst op het gebruik van een vuurwapen. De verklaring van de aangever wordt aldus met betrekking tot (het gebruik van) het vuurwapen onvoldoende door ander bewijs ondersteund.
Het voorgaande leidt, naast een partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, tot (gehele) vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, nu het tenlastegelegde met betrekking tot deze feiten met name is toegespitst op bedreiging met een vuurwapen.
Aangezien de verdachte van het gebruik van een vuurwapen wordt vrijgesproken, acht het hof bij het onder 1 tenlastegelegde louter de afgifte van de portemonnee – met daarin een geldbedrag – bewezen. Het pinnen en afgeven van het geldbedrag van € 500,00 komt, naar zeggen van de aangever, namelijk louter voort uit het gebruik van het vuurwapen en dat acht het hof niet bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Het hof acht ook het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte. Gelet op de (gelijkluidende) standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 juni 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag, te weten in totaal 120 euro, dat aan voornoemde [benadeelde] toebehoorde, door
  • onverhoeds en tegen de wil van voornoemde [benadeelde] in de auto van die [benadeelde] te stappen en
  • voornoemde [benadeelde] bij de nek vast te pakken en/of vast te grijpen en
  • voornoemde [benadeelde] (dreigend) te zeggen zijn portemonnee te geven.
4.
hij op 18 juni 2019 te Amsterdam geldbedragen ter hoogte van in totaal 1600 euro, die toebehoorden aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte deze geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegdelijk gebruik te maken van de pincode van de (ING) Mobiel Bankieren App van voornoemde [benadeelde].
Hetgeen onder 1 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
afpersing.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het een gevangenisstraf van 18 maanden. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de verdachte een niet gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing en een diefstal met een valse sleutel, waarmee hij in totaal € 1.720,00 heeft buitgemaakt. De verdachte heeft door aldus te handelen een voor het slachtoffer intimiderende situatie geschapen waarbij hij inbreuk maakte op diens eigendomsrecht en bij hem gevoelens van angst heeft veroorzaakt. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog langdurig negatieve (psychische) gevolgen ondervinden. Het hof acht het kwalijk dat de verdachte zijn geldelijk gewin kennelijk belangrijker achtte dan de negatieve gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2020 is hij eerder voor vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt.
Onder de voornoemde omstandigheden kunnen de bewezenverklaarde misdrijven niet anders dan door middel van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden afgedaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er ten tijde van de delicten bij de verdachte sprake was van onder meer een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat er een groot recidiverisico is en dat de algemene veiligheid van personen daarom de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eist.
Het hof heeft kennis genomen van diverse rapporten van de reclassering en van de Pro justitia-rapportages van psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2]. De psychiater en de psycholoog concluderen ieder dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft, in die zin dat de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Daarnaast is sprake van een (matige) stoornis in cannabisgebruik. Het hof neemt deze conclusies van de gedragsdeskundigen over, nu deze worden gedragen door hun bevindingen.
Voorts hebben beide deskundigen gemotiveerd dat en waarom zij toepassing van het meerderjarigenstrafrecht aangewezen achten. Alle contra-indicaties voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht zijn bij de verdachte aan de orde. Ook is geadviseerd om het tenlastegelegde, als dat bewezen is, volledig toe te rekenen aan betrokkene. De kans dat de verdachte tot gewelddadige recidive zal komen van het tenlastegelegde wordt door de psychiater als hoog ingeschat, zowel op korte als op lange termijn. Ten aanzien van de eventueel op te leggen sanctie is door beide deskundigen besproken dat zij een
tbs-maatregel met dwangverpleging niet geëigend achten en dat zij verder geen mogelijkheden zien binnen een strafrechtelijk kader om de verdachte tot gedragsverandering te bewegen, zodat louter ‘afstraffing’ als sanctiemogelijkheid resteert.
Gelet op het voorgaande zal het hof de feiten volledig aan de verdachte toerekenen en het meerderjarigenstrafrecht toepassen. Gezien de ernst van het bewezenverklaarde, de aanwezige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het door de psychiater geschetste grote recidivegevaar heeft het hof bezien of er begeleiding of behandeling van de verdachte binnen een strafrechtelijk kader mogelijk en passend is, die dat gevaar zou kunnen inperken. Zowel de beide deskundigen als de reclassering zien daar echter geen mogelijkheden toe. Uit de reclasseringsrapporten van 13 november 2019, 6 november 2020 en 9 september 2020 en uit het verhoor van de reclasseringswerker ter zitting in hoger beroep blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen, zodat de reclassering negatief heeft geadviseerd over het opleggen en uitvoeren van een tbs-maatregel met voorwaarden en ook geen andere mogelijkheden ziet om de verdachte te begeleiden of te laten behandelen.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof niet overgaan tot het opleggen van een
tbs-maatregel met dwangverpleging. Het bewezenverklaarde is namelijk van een wezenlijk andere – minder ernstige – aard dan hetgeen het openbaar ministerie voor ogen stond. Dat zo zijnde acht het hof een tbs-maatregel met dwangverpleging in dit geval niet passend. De kanttekeningen die de advocaat-generaal bij de bevindingen van de deskundigen heeft geplaatst, maken dat niet anders.
Het hof zal evenmin overgaan tot opleggen van een tbs met voorwaarden of een (deels) voorwaardelijke straf, nu de deskundigen en de reclassering daar op dit moment geen mogelijkheden voor zien. Daarbij komt dat de verdachte inmiddels lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat een voorwaardelijk strafdeel ook om die reden niet voor de hand ligt. Begeleiding en/of behandeling in een vrijwillig kader, zoals door De Waag en door de coach die de verdachte al jaren ondersteunt, heeft dan ook de meeste kans van slagen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden.

Beslag

Bij het onderzoek naar de strafbare feiten is onder de verdachte een rijbewijs ten name van [naam 3] aangetroffen, dat hem niet toebehoort. Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van dat voorwerp gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Volgens een e-mailbericht van het Ressortsparket Amsterdam is blijkens de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) de achternaam van het slachtoffer [benadeelde] veranderd in de naam
. [benadeelde] is aldus het slachtoffer van de bewezenverklaarde feiten. Hij heeft zich gevoegd als benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.620,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.620,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft € 120,00 aan materiële schade geëist. De verdachte heeft namelijk € 120,00 weggenomen uit de portemonnee van de benadeelde partij. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de schade ten gevolge van feit 4 inmiddels is teniet gedaan, nu de verdachte dit na sommatie van de ING-bank heeft teruggestort.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht immers bewezen dat de verdachte de portemonnee met het genoemde geldbedrag door middel van afpersing van de benadeelde partij heeft verkregen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 7.500,00 aan immateriële schade geëist. De benadeelde partij heeft gesteld dat hij door het onder 1 tenlastegelegde feit fysiek en psychisch letsel heeft opgelopen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Met het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte is namelijk een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Nu (licht) lichamelijk letsel is ontstaan bij de aangever is sprake van een aantasting in de persoon, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Anderzijds is van belang dat het hof het tonen van of schieten met een vuurwapen niet bewezen acht. Het hof zal de omvang van de geleden immateriële schade daarom naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 750,00.
Voor het overige deel van de vordering is nadere bewijslevering nodig. Het hof is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 december 2014 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 40 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht in de onderhavige zaak geen termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Rijbewijs kl: roze onv [naam 3] 5773437.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 870,00 (achthonderdzeventig euro) bestaande uit€ 120,00 (honderdtwintig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 870,00 (achthonderdzeventig euro) bestaande uit € 120,00 (honderdtwintig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
18 juni 2019.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van
9 september 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 december 2014, parketnummer 23-001960-14, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 40 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2021.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.