ECLI:NL:GHAMS:2021:2704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.284.992/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van gezinsproblemen en huiselijk geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die respectievelijk in 2016 en 2018 zijn geboren. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2020, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De moeder voerde aan dat er geen gronden voor de ondertoezichtstelling bestonden en dat de kinderen zich goed ontwikkelden zonder dat er zorgen waren over hun verzorging.

De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat de spanningen tussen de ouders en het huiselijk geweld gepleegd door de vader een ernstige bedreiging vormden voor de ontwikkeling van de kinderen. De vader was in detentie geweest en er was een contactverbod tussen hem en de moeder. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de ondertoezichtstelling zorgvuldig gewogen, inclusief de verklaringen van de moeder en de raad, en heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op goede gronden was uitgesproken.

Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was voor de bescherming van de kinderen, maar dat de gronden voor deze maatregel op 17 maart 2021 niet langer aanwezig waren. De GI had op die datum aangegeven geen verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken, wat het hof leidde tot de conclusie dat de bestreden beschikking voor de periode vanaf 17 maart 2021 moest worden vernietigd. De beschikking werd bekrachtigd voor de periode van 29 juli 2020 tot 17 maart 2021, maar de ondertoezichtstelling werd opgeheven met ingang van 17 maart 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.284.992/01
zaaknummer rechtbank: C/15/304599 / JU RK 20-1311
beschikking van de meervoudige kamer van 24 augustus 2021 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Alkmaar (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 29 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 29 juli 2020.
2.2
De raad heeft op 23 december 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2021 plaatsgevonden. De behandeling is aangehouden, omdat de vader per abuis niet voor de zitting was opgeroepen en de moeder wegens ziekte niet kon verschijnen. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
2.4
De mondelinge behandeling is voortgezet op 19 juli 2021. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
Namens de GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.
De vader is niet verschenen. Voor hem was door het hof transport geregeld, omdat de vader gedetineerd is. Hij was echter overgeplaatst naar een andere penitentiaire inrichting dan die waarvoor het transport was geregeld, zodat hij niet tijdig voor de zitting aanwezig kon zijn. Met instemming van de moeder en de raad is de zaak behandeld buiten aanwezigheid van de vader. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
2.5
Zoals afgesproken tijdens de zitting op 19 juli 2021 heeft de vrouw het hof een stuk toegestuurd, dat op 22 juli 2021 per fax is binnengekomen.
2.6
De vader is op 30 juli 2021 gehoord via een videoverbinding. Hij werd bijgestaan door mr. S. Gerson, advocaat te Amsterdam. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. De moeder en de raad zijn in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 12 augustus 2021 te reageren op de inhoud van het proces-verbaal.
De raad heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De moeder heeft gereageerd in een journaalbericht van 12 augustus 2021.

3.De feiten

Uit het op 13 december 2019 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] [in] 2016 en
- [kind 2] [in] 2018 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen van rechtswege gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 juli 2020 tot 29 juli 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Uit het op 22 juli 2021 ingekomen stuk volgt dat de GI bij brief van 17 maart 2021 aan de moeder heeft meegedeeld geen verlenging van de ondertoezichtstelling te zullen verzoeken. Ter zitting van 19 juli 2021 is gebleken dat de raad daarmee op of omstreeks 17 juni 2021 heeft ingestemd. Voor zover het hof heeft kunnen vaststellen heeft de brief van de GI van 17 maart 2021 echter niet geleid tot een tussentijdse opheffing van de ondertoezichtstelling en deze is dus op 29 juli 2021 geëindigd.
In een geval als het onderhavige, waarin een ouder opkomt tegen een ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen, heeft deze ouder, gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling te laten toetsen, ook indien deze niet langer geldt. De moeder heeft daarom nog belang bij een oordeel van het hof over de bestreden beschikking.
5.2
Het hof moet beoordelen of de rechtbank de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar op goede gronden heeft uitgesproken, en of deze maatregel nodig was voor deze duur.
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.4
De moeder betoogt dat geen gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen (hebben) bestaan en voert hiertoe het volgende aan.
Er is nimmer sprake geweest van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De kinderen ontwikkelen zich leeftijdsadequaat en zij lieten volgens het raadsrapport van 30 juni 2020 geen kindsignalen zien. Dat de situatie in de toekomst mogelijk een stagnatie in hun ontwikkeling kan opleveren, zoals de raad opmerkt, acht de moeder onvoldoende om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Er zijn en waren geen zorgen over de (dagelijkse) verzorging en opvoeding en van de kinderen en ook vanuit het kinderdagverblijf en het consultatiebureau werden geen zorgen gemeld. De moeder betwist dat de kinderen de spanningen tussen de ouders en het huiselijk geweld – dat er de oorzaak van is geweest dat de vader gedetineerd is geraakt - indirect hebben meegekregen, te meer nu daarvoor ook in het raadsrapport geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen. Daarbij komt dat van die spanningen en het huiselijk geweld geen sprake meer is. De moeder heeft het contact met de vader naar aanleiding van een geweldsincident in februari 2020 verbroken en daarnaast geldt een contactverbod. Bovendien is de vader opnieuw gedetineerd.
De moeder erkent dat de kinderen op structurele basis begeleide omgang met de vader moeten hebben en zij heeft meerdere malen te kennen gegeven dat zij hiervoor openstaat. Zij heeft zich in dit kader gewend tot Stichting MEE, zodat een begeleide omgangsregeling kan worden opgestart die onder regie van het wijkteam kan worden uitgevoerd.
Als toch een ernstige ontwikkelingsbedreiging wordt aangenomen, kan deze in het vrijwillig kader worden weggenomen. De moeder heeft psychotherapeutische hulp voor zichzelf ingeschakeld en herhaaldelijk aan Veilig Thuis laten blijken dat zij mee wil werken aan hetgeen nodig wordt geacht. De mogelijkheid tot hulpverlening in het vrijwillig kader had besproken moeten worden bij de door Veilig Thuis bij brief van 23 april 2020 aangekondigde Beschermingstafel waarvoor de moeder zou worden uitgenodigd. De ouders staan allebei open voor een begeleide omgangsregeling en voor Ouderschap Blijft, maar deze opties zijn onvoldoende onderzocht. Hulpverlening in het vrijwillig kader moet gelet op het voorgaande toereikend worden geacht.
Ter zitting van 19 juli 2021 heeft de moeder verklaard dat zij zich gedemoniseerd heeft gevoeld door de ondertoezichtstelling. Dat deze beschermingsmaatregel geen enkel nut diende, blijkt wel uit het gegeven dat de gezinsmanager de zorgen niet herkende en de GI op 17 maart 2021 een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling bij de raad heeft ingediend; de situatie was toen gelijk aan die ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling.
5.5
De raad stelt dat de ondertoezichtstelling terecht en op juiste gronden overeenkomstig het inleidend verzoek is uitgesproken, en voert hiertoe het volgende aan.
De spanningen tussen de ouders en het door de vader gepleegde huiselijk geweld vormden wel degelijk een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De vader heeft in verband daarmee tot begin april 2020 in detentie gezeten. De zorg voor nieuw huiselijk geweld was daarna terecht en actueel, want de raad heeft op 22 december 2020 van de gezinsvoogd vernomen dat de vader sinds eind september/begin oktober 2020 in voorlopige hechtenis of detentie zat wegens mishandeling van zijn huidige vriendin. De nieuwe detentie van de vader betekent ook dat de kinderen hun vader nog langer dan verwacht niet hebben gezien. De in de bestreden beschikking genoemde bedreigingen waaraan gewerkt moest worden (spanningen tussen de ouders en het patroon van huiselijk geweld van de vader tegen de moeder, verstoorde communicatie tussen de ouders, ontbreken van contact tussen de vader en de kinderen en agressieregulatie van de vader) golden toen en ten tijde van de indiening van het verweerschrift in hoger beroep onverkort.
Ter zitting van 19 juli 2021 heeft de raad bevestigd dat de kinderen geen kindsignalen (hebben) laten zien. Voorts heeft de raad verklaard geen zorgen te hebben over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De zorgen van de raad betroffen vooral de vader, in die zin dat sprake was van een geschiedenis met ernstig huiselijk geweld en een contactverbod waarvan onbekend was hoe lang dat zou gelden. Ook indien de kinderen niet aanwezig waren bij het geweld tussen hun ouders, is het schadelijk voor hen omdat zij indirect merken dat sprake is van spanningen. Vanwege de agressie van de vader is een omgangsregeling niet in het vrijwillig kader te realiseren. Dat de moeder zich meewerkend opstelt, doet daar niets aan af. De ernst van het geweld gaf de zaak een spoedeisend karakter; derhalve kon een Beschermingstafel niet worden afgewacht.
De raad heeft de beslissing van 17 maart 2021 van de GI om geen verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken getoetst. Naar aanleiding daarvan is de ondertoezichtstelling geëindigd. Dat de vader thans langdurig gedetineerd is terwijl er een contactverbod geldt en de moeder hulpverlening heeft, zijn omstandigheden die de raad voldoende vertrouwen gaven om de ondertoezichtstelling te laten eindigen.
5.6
De vader heeft zich achter het standpunt van de moeder geschaard.
Hij heeft verder verklaard dat de moeder met zijn moeder heeft afgesproken dat de kinderen hun grootouders vaderszijde eens per maand een weekend bezoeken en dat in dat weekend contact via Skype met de vader kan worden gezocht. De vader zou graag willen dat op deze manier eens per twee weken contact plaatsvindt.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat de vader in ieder geval sinds 2016 zeer gewelddadig was jegens de moeder. Er was sprake van ernstig psychisch, fysiek en seksueel geweld, ertoe leidend dat de politie meerdere keren ingeschakeld is geweest, dat de moeder medische bijstand heeft moeten zoeken en dat de vader herhaaldelijk in detentie zat. Dat de kinderen, zoals de moeder heeft gesteld, geen oor- of ooggetuige zijn geweest van dit geweld is, wat hier verder ook van zij, voor het hof niet van doorslaggevende betekenis, omdat zij het bij hun moeder aangebrachte letsel hebben kunnen zien en aannemelijk is dat zij de ernstige spanningen van en tussen hun ouders hebben kunnen waarnemen. Ook heeft [kind 1] met de moeder in een Blijf-van-mijn-lijfhuis verbleven.
Niet alleen het gepleegde geweld vormde een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen, maar ook het daaruit voortvloeiende ontbreken van contact met de vader, althans de onduidelijkheid over wanneer zij hun vader weer zullen zien. De vader heeft in februari 2020 opnieuw geweld gebruikt tegen de moeder, erin resulterend dat hij tot 2 april 2020 in detentie heeft gezeten. Sindsdien hebben de kinderen de vader niet meer gezien. In het najaar van 2020 raakte de vader wederom gedetineerd. Ter zitting van 25 januari 2021 heeft de advocaat van de moeder verklaard dat uit een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 december 2020 is gebleken dat de vader is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Het contact met de kinderen wordt niet alleen bemoeilijkt door de detentie van de vader, maar ook door het algehele contactverbod dat aan elk rechtstreeks contact tussen de vader en de moeder in de weg staat.
Ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek door de raad alsmede op het moment dat de bestreden beschikking werd gegeven, was de vader op vrije voeten. Het niet onaanzienlijke risico dat er - ondanks het contactverbod - opnieuw geweld zou worden gepleegd door de vader jegens de moeder alsmede het gegeven dat deze dreiging van verder geweld het opbouwen van een omgangsregeling aanzienlijk bemoeilijkte, zijn omstandigheden die maken dat gesproken kan worden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. Het hof is voorts van oordeel dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat deze bedreiging niet in het vrijwillig kader kon worden weggenomen. Invoelbaar is dat de moeder het verzoeken en uitspreken van de ondertoezichtstelling als een beschuldiging aan haar adres heeft ervaren en dat zij zich niet gehoord heeft gevoeld omdat zij haar medewerking aan de hulpverlening gaf. Dat vrijwillige hulpverlening niet toereikend werd geacht, heeft echter niet zozeer met haar gedragingen te maken, maar met de dreiging die van de vader uitging. Gelet hierop is het hof met de kinderrechter van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking voldaan werd aan de gronden voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling en dat deze maatregel ook noodzakelijk was. Het hof is bovendien van oordeel dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden de handelwijze van de raad te billijken is, die heeft besloten een ondertoezichtstelling te verzoeken zonder de (resultaten van een) Beschermingstafel af te wachten waarvoor de moeder was uitgenodigd. Dat dit bij de moeder voor verwarring en onbegrip heeft gezorgd is begrijpelijk, maar kan naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie leiden dat de raad de ondertoezichtstelling ten onrechte verzocht heeft. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat ter zitting van 19 juli 2021 is gebleken dat Veilig Thuis de moeder weliswaar een uitnodiging voor een Beschermingstafel stuurde op 23 april 2021, maar daarnaast op 30 april 2021 de raad heeft verzocht onderzoek te doen naar een ondertoezichtstelling.
5.8
Gedurende de ondertoezichtstelling is gebleken dat de dreiging vanuit de vader voorbij was, dat de kinderen inmiddels opgroeien in een rustige thuissituatie bij de moeder waarin hun ontwikkeling niet langer is bedreigd en dat de moeder door tussenkomst van de grootouders van vaderskant in staat is gebleken een plan voor contactherstel tussen de kinderen en de vader te maken. Een en ander heeft geleid tot de beslissing van de GI van 17 maart 2021 waarin zij de moeder heeft meegedeeld:
“Motivering
Er zijn geen kindsignalen meer. Er is vanuit LJ&R getracht om Ouderschap blijft in te zetten, maar vader zit in detentie waardoor de module niet kan starten. Moeder weet waar ze de hulpverlening kan vinden en het zelf zou kunnen aanvragen. De kinderen zitten veilig bij moeder en zien er goed en verzorgd uit.
Dat er redenen zijn de ondertoezichtstelling te beëindigen en geen verlenging te verzoeken, blijkt ook uit het bijgevoegd verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.”
De raad was het, naar hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, met de visie van de GI eens. Zoals overwogen heeft het hof op basis van de stukken niet kunnen vaststellen dat dit tot een opheffing van de ondertoezichtstelling heeft geleid.
Genoemde beslissing van de GI leidt het hof tot de conclusie dat de gronden voor een ondertoezichtstelling op 17 maart 2021 niet langer aanwezig waren. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen, voor zover deze ziet op de periode vanaf 17 maart 2021.
5.9
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat aan de gronden van artikel 1:255 lid BW werd voldaan en dat gelet op de ernst van de dreiging die van de vader uitging een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. Deze gronden waren niet meer aanwezig op 17 maart 2021. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd voor zover zij ziet op de periode van 29 juli 2020 tot 17 maart 2021 en zal worden vernietigd voor het overige.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de periode van 29 juli 2020 tot 17 maart 2021;
vernietigt de bestreden beschikking voor de periode vanaf 17 maart 2021 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op de ondertoezichtstelling van
[kind 1] , geboren [in] 2016 en
[kind 2] , geboren [in] 2018
met ingang van 17 maart 2021;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, bijgestaan door de griffier, en is op 24 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken.