ECLI:NL:GHAMS:2021:2710

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.287.699/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vakantie- en feestdagenregeling in het kader van omgangsrecht tussen ouders na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een omgangsregeling voor zijn minderjarige dochter is vastgesteld. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling, specifiek met betrekking tot de vakantie- en feestdagen. De vrouw, die het eenhoofdig gezag over de minderjarige uitoefent, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming is als belanghebbende betrokken in de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er een gespannen verhouding bestaat tussen de ouders, wat de communicatie en samenwerking bemoeilijkt. Het hof overweegt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij voldoende tijd bij beide ouders doorbrengt, maar dat de huidige spanningen en wantrouwen tussen de ouders een uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in haar belang maken. Het hof wijst de verzoeken van de man af en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de bestaande omgangsregeling gehandhaafd blijft. De beslissing is genomen met inachtneming van de jonge leeftijd van de minderjarige en de noodzaak voor de ouders om te werken aan hun communicatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.287.699/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/285450/ FA RK 19-1115
Beschikking van de meervoudige kamer van 24 augustus 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Kotan te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Als (overige) belanghebbende is aangemerkt:
- [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren op [datum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie: Haarlem (hierna: de rechtbank) van 30 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 29 december 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
30 september 2020.
2.2
De vrouw heeft op 17 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 27 januari 2021 met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2021;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 11 juni 2021 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.5
Partijen zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld om het hof binnen veertien dagen te berichten of hervatting van de gestaakte mediation bij Ouderschap Blijft mogelijk is. Na de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 9 juli 2021 met bijlage, inhoudende een
mailbericht van mediator [de mediator] waarin hij aangeeft dat mediation op dit moment geen kans van slagen heeft omdat van de zijde van de man geen reactie is gekomen op de vragen die de mediator heeft gesteld aan beide ouders;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 juli 2021, waarin hij verzoekt om een raadsonderzoek te laten verrichten.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2018 verbroken) relatie van de man en de vrouw (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren.
De vrouw oefent het eenhoofdig gezag uit over [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Bij proces-verbaal van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 17 januari 2019 is vastgelegd dat de ouders zijn overeengekomen dat met ingang van 21 januari 2019 en tot nader is beslist in de door de man op te starten bodemprocedure, de man iedere maandag van 14.00 uur tot 16.00 uur omgang zal hebben met [de minderjarige] in hotel [het hotel] , [adres] te [plaats C] .
3.3
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 28 augustus 2019 is een door de ouders ter zitting overeengekomen tijdelijke omgangsregeling vastgelegd, inhoudende dat de man iedere maandag van 10.00 uur tot 19.00 uur omgang heeft met [de minderjarige] , waarbij hij [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt bij de vrouw. De beslissing over de definitieve omgangsregeling is aangehouden in afwachting van de resultaten van het traject van de ouders bij Ouderschap Blijft.
3.4
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 12 november 2019 is een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen – voor het eerst op 23 en 24 november 2019 – zaterdag tussen 9.30 uur en 10.00 uur door de man bij de vrouw te [plaats B] wordt opgehaald en zondag tussen 18.00 uur en 18.30 uur weer bij de vrouw wordt teruggebracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] wordt eenmaal per veertien dagen – bij gebrek aan overeenstemming voor het eerst op 9 en 10 oktober 2020 – zaterdag tussen 8.30 uur en 9.00 uur door de man bij de vrouw te [plaats B] opgehaald en zondag tussen 19.30 uur en 20.00 uur bij de vrouw teruggebracht;
- [de minderjarige] verblijft eenmaal per jaar vijf dagen en nachten aaneengesloten bij de man in aansluiting op een weekend waarin zij al bij de man verblijft. Indien de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de data, dan zijn dit de vijf dagen en nachten die aansluiten op het eerste reguliere omgangsweekend in juli;
- in de kerstperiode en in de voorjaarsperiode zal de nacht van zondag op maandag en de maandag worden toegevoegd aan het weekend waarin [de minderjarige] al bij de man verblijft. In het geval dat de ouders daarover geen overeenstemming bereiken, zal deze nacht worden gekoppeld aan het laatste reguliere weekend in december en aan het eerste reguliere weekend in mei.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man [de minderjarige] :
a. de helft van alle schoolvakanties bij zich zal hebben;
b. op de verjaardag van de man, te weten op 3 april, bij zich zal hebben inclusief overnachting;
c. om het jaar tijdens haar verjaardag, te weten op [datum] , bij zich zal hebben inclusief overnachting en wel startend vanaf 2021;
d. de helft van de (nationale) feestdagen bij zich zal hebben;
waarbij de man [de minderjarige] bij de vrouw ophaalt en terugbrengt,
althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde zijn de verzoeken van de man met betrekking tot de vakantie- en feestdagenregeling.
5.2
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt.
5.3
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man om een vaste verdeling van de vakanties en feestdagen beperkt heeft toegewezen en voert daartoe het navolgende aan. Het is in het belang van [de minderjarige] om vaker omgang met de man te hebben. Het klopt dat [de minderjarige] nog geen schoolvakanties heeft, maar voor de man – die fulltime werkt - zijn de vakantieperiodes de aangewezen momenten om extra aandacht en tijd voor [de minderjarige] te hebben. De man begrijpt dat het op dit moment nog niet in [de minderjarige] ’s belang is om de helft van de zomervakantie bij de man te blijven, maar hij hoopt op een opbouw waardoor toegewerkt kan worden naar een omgang in de zomervakantie van twee a drie weken. Ook wil hij graag bijzondere feestdagen zoals verjaardagen met [de minderjarige] doorbrengen. De door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling verloopt goed. De man meent dat uitbreiding van de vakantieregeling en het werken aan de communicatie door middel van een traject als Ouderschap Blijft gelijktijdig kan plaatsvinden.
5.4
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de verzoeken van de man dienen te worden afgewezen. Zij voert daartoe het navolgende aan. De verzoeken van de man zijn prematuur en praktisch niet uitvoerbaar. [de minderjarige] gaat nog niet naar school en de man woont op geruime afstand van [de minderjarige] en de vrouw. De ouders dienen alvorens er sprake kan zijn van uitbreiding van de vakantie- en feestdagenregeling te werken aan de onderlinge communicatie middels een traject als Ouderschap Blijft. Uitbreiding van de vakantie- en feestdagenregeling zal op dit moment alleen maar leiden tot meer escalaties tussen de ouders. De omgangsregeling zoals die nu is verloopt goed, maar de vrouw heeft moeite met de gang van zaken tijdens de overdrachtsmomenten omdat de partner van de man daar – in tegenstelling tot wat er eerder is afgesproken - vaak bij aanwezig is en omdat [de minderjarige] op die momenten vaak moe is.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Volgens de raad is het noodzakelijk dat partijen zich opnieuw wenden tot Ouderschap Blijft om te werken aan hun onderlinge communicatie, omdat de omgangsregeling momenteel spanning en stress oplevert voor [de minderjarige] . De raad is van mening dat gedurende het traject bij Ouderschap Blijft uitbreiding van de vakantie- en feestdagenregeling aan de orde dient te komen. [de minderjarige] heeft het goed bij de man en de raad ziet in principe dan ook geen contra-indicatie voor uitbreiding van de vakantie- en feestdagenregeling. De raad voegt daaraan toe dat als het de ouders niet lukt om in een vrijwillig kader tot verbetering van de onderlinge communicatie en afspraken in het belang van [de minderjarige] te komen, een melding bij de beschermtafel en een raadsonderzoek naar een beschermingsmaatregel zouden kunnen volgen.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het navolgende gebleken. Sinds hun uiteengaan in 2018, toen [de minderjarige] slechts enkele maanden oud was, kunnen de ouders het niet eens worden over de omgangs-, vakantie- en feestdagenregeling. Er is sprake van een gespannen verhouding tussen de ouders en het lukt hen niet om met elkaar op een juiste manier over de ontwikkeling van [de minderjarige] te communiceren. De ouders zijn eind 2020 gestart met het traject Ouderschap Blijft, maar begin juni 2021 heeft de man zijn medewerking aan het traject beëindigd. Ter zitting in hoger beroep hebben beide ouders te kennen gegeven ervoor open te staan om het traject Ouderschap Blijft weer op te pakken en in dat kader toegezegd contact te zullen zoeken met de mediator, maar blijkens een mailbericht van de mediator van 8 juli 2021 (dat is gevoegd als bijlage bij een faxbericht van de zijde van de vrouw van 9 juli 2021) heeft mediation op dit moment geen kans van slagen omdat van de zijde van de man geen reactie is gekomen op de vragen die de mediator heeft gesteld aan beide ouders.
5.7
Als uitgangspunt geldt dat het in het belang is van [de minderjarige] dat zij genoeg tijd bij beide ouders doorbrengt. [de minderjarige] heeft met beide ouders een goede band en er zijn geen aanwijzingen gebleken dat zij niet goed zou gedijen bij een vakantieregeling waarin beide ouders een groot aandeel hebben. Tussen de ouders is echter sprake van wantrouwen en een moeizame communicatie. De daaruit voortvloeiende spanningen tussen de ouders zijn belemmerend en belastend voor [de minderjarige] en het lukt de ouders niet om over uitbreiding van de vakantieregeling effectief overleg te hebben, hetgeen wel nodig is gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] . Het hof benadrukt dat zolang de ouders niet in staat zijn elkaar te vertrouwen, elkaar ruimte te geven en samen te werken, er sprake zal zijn van een belasting voor [de minderjarige] , ongeacht de vormgeving van de vakantieregeling. Daarom acht het hof het van groot belang dat de ouders zich, met de juiste hulpverlening, inzetten voor verbetering van de communicatie. Gelet op het voorgaande, met inachtneming van de jonge leeftijd van [de minderjarige] en de omstandigheid dat zij nog niet schoolgaand is, acht het hof het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] om een uitgebreidere vakantieregeling vast te stellen dan de regeling die de rechtbank heeft vastgesteld.
Ten aanzien van de verzoeken van de man om [de minderjarige] op de verjaardagen van de man en om het jaar op de verjaardag van [de minderjarige] alsmede op de helft van de (nationale) feestdagen bij zich te hebben, overweegt het hof dat de reisafstand tussen de woningen van de vrouw en de man dusdanig is dat een dergelijke regeling een te grote belasting vormt voor [de minderjarige] . Het hof zal de verzoeken van de man dan ook afwijzen. Voor het geval dat de tweede kerstdag in het omgangsweekend van de man valt en in de voorjaarsperiode heeft de rechtbank hiervoor een regeling gegeven in de bestreden beschikking.
Het door de man na de zitting op 14 juli 2021 gedane verzoek tot het gelasten van een raadsonderzoek zal worden afgewezen. Het hof heeft zich op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde voldoende voorgelicht geacht om een beslissing te nemen over de vakantie- en feestdagenregeling en ziet geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, J.F. Miedema en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 24 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.