Het hof overweegt het volgende. Uit de stukken in het dossier en het besprokene ter zitting in hoger beroep volgt dat beide ouders van [de minderjarige] een belast verleden hebben en kampen met persoonlijkheidsproblematiek. De moeder is gediagnosticeerd met borderline problematiek en PTSS en de vader is gediagnosticeerd met ADHD. [de minderjarige] is opgegroeid in een thuissituatie waarin geregeld sprake is geweest van ruzies en spanningen tussen de ouders. [de zoon] , de broer van [de minderjarige] , woont vanwege de problemen tussen de ouders niet meer thuis sinds oktober 2015.
Ondanks de inzet van intensieve vormen van hulpverlening, waaronder opvoedondersteuning, individuele intensieve GGZ-trajecten, veiligheidsafspraken en relatietherapie in de afgelopen jaren zijn de ruzies en spanningen tussen de ouders blijven voortduren. Er was sprake van een terugkerend patroon, waarbij de ouders steeds weer in conflict raken en het hen niet lukt om zich aan de gemaakte veiligheidsafspraken te houden. De ouders zijn sinds december 2019 uit elkaar en sindsdien woont de moeder alleen met [de minderjarige] .
[de minderjarige] is in 2020 bij de Opvoedpoli geweest en het lijkt goed met haar te gaan. Tijdens de observaties door de Opvoedpoli zijn echter signalen gezien die zorgelijk zijn, hetgeen in de toekomst voor hechtingsproblemen tussen de moeder en [de minderjarige] kan zorgen. [de minderjarige] heeft last van de manier waarop de moeder met stress en emoties omgaat. De Opvoedpoli heeft geadviseerd dat de moeder in een eigen behandeling zal moeten zoeken naar een manier om beter met die stress en emoties om te leren gaan, zodat zij emotionele veiligheid aan [de minderjarige] kan bieden. Op dit moment laat [de minderjarige] weinig tekenen zien dat zij last heeft van een trauma en kan de Opvoedpoli [de minderjarige] geen behandeling bieden. Pas als de moeder emotioneel beschikbaar is, kan er gekeken worden of er nog behoefte en ruimte is voor een individuele traumatherapie voor [de minderjarige] .
Het hof ziet dat de moeder grote positieve stappen heeft gezet. Zo heeft zij EMDR-therapie gevolgd, intensieve schematherapie en een emotie-regulatietherapie bij de GGZ. Het is zonder meer prijzenswaardig dat de moeder zo hard gewerkt heeft, waardoor zij haar emoties beter onder controle heeft en haar angst voor de vader aanzienlijk is afgenomen. Hoewel zij het nog steeds moeilijk vindt om in de buurt van de vader te zijn, lukt het haar wel om met [de minderjarige] over haar vader te praten.
Het hof constateert echter ook dat er nog veel stappen moeten worden gezet. Zo moet meer zicht komen op het functioneren van de moeder en [de minderjarige] samen, middels een opname in het gezinshuis waar de moeder gedurende drie maanden met [de minderjarige] zal verblijven. Op dit moment wordt nog gezocht naar een geschikte plek in een gezinshuis en is de GI nog in afwachting van de resultaten van de door de moeder gevolgde therapieën van de GGZ.
Ook zal de omgang tussen de vader en [de minderjarige] uitgebreid moeten worden, waarbij de begeleiding van de GI nodig zal zijn. De overdracht van [de minderjarige] tussen de ouders vindt momenteel nog plaats in de openbare bibliotheek waarbij [de minderjarige] een tiental meters tussen haar ouders zelf moet lopen, omdat zij niet dichtbij elkaar in de buurt willen zijn. Dit is wellicht voor nu een praktische, maar naar het oordeel van het hof geen duurzame oplossing. De ouders zullen met behulp van de GI ervoor moeten zorgen dat de overdrachtsmomenten voor [de minderjarige] meer ontspannen gaan verlopen.
Verder zal een veiligheidsplan opgesteld moeten worden met daarin een stappenplan wat de moeder kan doen, bijvoorbeeld op het moment dat zij zich niet goed voelt en welke mensen zij op dat moment kan inschakelen.
Het hof ziet dat de moeder haar best doet om [de minderjarige] niet te belasten, maar er is nog onvoldoende zicht op het functioneren van de moeder. Inmiddels heeft de moeder naar eigen zeggen een netwerk gekregen in de vorm van haar buurvrouw en opa en oma die geregeld wat leuks doen met [de minderjarige] of waar de moeder een beroep op kan doen als oppas.
Voor de moeder is het moeilijk om openheid van zaken te geven, maar het hof wijst de moeder erop dat het belangrijk is dat zij ook de positieve ontwikkelingen met de GI gaat delen, zodat hierop meer zicht komt. Doordat de moeder zo heftig reageert op de GI is onduidelijk of de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] wel voldoende wordt weggenomen zonder een gedwongen kader. Het hof constateert dat er sprake lijkt te zijn van een patroon van dwang en terugtrekken tussen de moeder en de GI, waardoor het lang duurt voordat iets van de grond komt. Ook wil de moeder graag de regie houden, waardoor zij de GI weinig vertelt en de GI het benodigde zicht op de situatie blijft missen. Het hof houdt de moeder voor dat het delen van informatie mogelijk ervoor kan zorgen dat de ondertoezichtstelling in de toekomst niet meer nodig zal zijn. Zoals ter zitting is voorgesteld, kan dit patroon mogelijk door middel van mediation tussen de moeder en de GI doorbroken worden.
De kinderrechter heeft dan ook, gelet op het voorgaande, terecht de door de GI verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van twaalf maanden toegewezen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.