ECLI:NL:GHAMS:2021:2711

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.292.478/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige na een complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 7 april 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 20 januari 2021, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was verlengd. De vader heeft de ondertoezichtstelling ondersteund, terwijl de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (hierna: de GI) de verlenging heeft verzocht. De Raad voor de Kinderbescherming heeft als adviseur in de procedure gefungeerd.

De moeder heeft in de procedure betoogd dat de noodzaak voor de ondertoezichtstelling ontbreekt, omdat zij aanzienlijke stappen heeft gezet in haar persoonlijke ontwikkeling en in de zorg voor [de minderjarige]. De GI heeft echter betoogd dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en dat de moeder onvoldoende openheid van zaken geeft over haar hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat er een patroon van conflicten en spanningen tussen de ouders bestaat, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig bedreigt.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden is verlengd. Het hof heeft daarbij benadrukt dat de moeder nog veel stappen moet zetten om de emotionele veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen en dat er meer zicht moet komen op de samenwerking tussen de moeder en de GI. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige], die in een onveilige situatie kan verkeren zonder de nodige ondersteuning en begeleiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.292.478/01
zaaknummer rechtbank: C/15/309914 / JU RK 20-2244
beschikking van de meervoudige kamer van 24 augustus 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te Amsterdam, locatie Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de hierna te noemen minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter) van 20 januari 2021, mondeling uitgesproken onder voormeld zaaknummer en schriftelijk vastgelegd op 28 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 april 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 20 januari 2021.
2.2
De GI heeft op 30 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 31 mei 2021 met als bijlage het proces-verbaal in eerste aanleg, ingekomen op 2 juni 2021;
- de stukken in eerste aanleg van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen op 31 mei 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is - voor zover thans van belang - geboren:
- [de minderjarige] [in] 2017.
De vader heeft [de minderjarige] erkend en de moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
De ouders hebben daarnaast nog een zoon, te weten [de zoon] , geboren [in] 2015. [de zoon] woont niet meer thuis sinds oktober 2015.
3.2
[de minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 18 mei 2017 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld. Deze beschikking is in hoger beroep door dit hof op 15 november 2017 vernietigd, in zoverre dat het inleidend verzoek van de raad om een ondertoezichtstelling is afgewezen voor zover dat verzoek ziet op de ondertoezichtstelling vanaf 15 november 2017 tot 18 mei 2018.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 januari 2020 is [de minderjarige] wederom onder toezicht gesteld van de GI, welke beschikking is bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 11 augustus 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op dienovereenkomstig verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 28 januari 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen, dan wel te bepalen dat de ondertoezichtstelling enkel wordt verlengd voor de duur van zes maanden, tot 28 juli 2021.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Volgens de moeder ontbreekt thans de noodzaak voor het verlengen van een ondertoezichtstelling. De ouders hebben in het verleden reeds gedurende een aantal jaren in verband met de uithuisplaatsing destijds van hun zoon [de zoon] medewerking verleend aan de hulpverlening en de moeder zal dit ook in de toekomst blijven doen. De moeder meent dat zij wel in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zelf ter hand te blijven nemen nu ten gevolge van de relatiebreuk met de vader een ander opvoedingsklimaat voor [de minderjarige] is ontstaan.
De moeder meent dat niet aannemelijk is geworden dat de thuissituatie bij de moeder op dit moment niet verantwoord zou zijn voor [de minderjarige] . De ouders hebben ieder individuele therapie gevolgd en de moeder heeft deze succesvol afgerond. De moeder heeft zeer intensieve schematherapie gevolgd en thans is sprake van hulpverlening vanuit De Omring. De moeder heeft grote stappen gezet en volgens de moeder zijn haar irreële angsten voor de vader grotendeels weggenomen door EMDR-therapie. De moeder is nu in staat om thuis met [de minderjarige] te praten over haar vader en ook de overdracht bij de omgangsmomenten doen de ouders inmiddels zelf, weliswaar met enige afstand. Ook heeft de moeder recent de emotieregulatie-therapie bij de GGZ afgerond, waardoor zij beter met haar emoties kan omgaan en heeft geleerd om stress te verminderen. Zij heeft inmiddels een afsluitend gesprek met de GGZ gehad en de begeleiding is afgerond. De moeder heeft eerder aan de GI, maar ook ter zitting uitdrukkelijk toestemming gegeven voor inzage in de GGZ-dossiers.
De moeder blijft ondanks alle therapieën moeite houden met de inmenging van de GI, gelet op de gebeurtenissen in het verleden met haar oudere zoontje [de zoon] . Zij blijft in de weerstand schieten, waardoor een gedwongen kader niet zal gaan werken.
Het netwerk rondom de moeder is inmiddels uitgebreid met een buurvrouw en een bevriend stel dat door [de minderjarige] als opa en oma wordt gezien (hierna te noemen: opa en oma). Ook heeft de moeder inmiddels een werk- en begeleidingstraject met behoud van haar uitkering, waar de moeder als het goed blijft gaan, in dienst kan treden. Alternatieve en lichtere maatregelen zijn volgens de moeder toereikend, met name nu [de minderjarige] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt en geen kindsignalen heeft. De moeder voert aan dat zij wel degelijk bereid, evenals beschikbaar is alle medewerking te blijven verlenen aan alle aangeboden hulpverlening, zodat de legitimatie voor de verlenging van de ondertoezichtstelling de facto ontbreekt, nu deze per definitie een gedwongen kader impliceert.
5.3
De GI bevestigt dat de moeder goede stappen heeft gezet, maar is van mening dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De GI plaatst haar vraagtekens bij het netwerk van de moeder, omdat zij regelmatig aangeeft geen mogelijkheden voor oppas te hebben. Volgens de GI heeft de moeder een defensieve houding en stelt zij zich niet begeleidbaar op. De gesprekken verlopen stroef en onvoldoende constructief. De eigen angsten en problematiek van de moeder staan op de voorgrond waardoor zij keuzes voor hulpverlening en vervolgstappen omtrent de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] anders bekijkt. De GI heeft het afgelopen jaar de Opvoedpoli ingezet om te onderzoeken of een interventie nodig is ten aanzien van de hechting tussen de moeder en [de minderjarige] . De moeder wilde hier in eerste instantie niet aan meewerken, omdat zij de noodzaak hiervan niet inzag. Als de GI de druk opvoert, werkt de moeder wel mee. De Opvoedpoli geeft als advies dat de moeder moet werken aan haar persoonlijke problematiek bij de GGZ, aangezien [de minderjarige] het meest last heeft van de emoties van de moeder en geeft aan dat een samenwerking met de GI hierin passend zou zijn. De moeder wenst de regie echter in eigen hand te houden, waardoor zij niet alles met de GI deelt. Zo is nog steeds niet duidelijk voor de GI welke therapieën de moeder heeft gevolgd en met welke resultaten deze zijn afgerond. De moeder vertoont veel weerstand bij elke verandering of uitbreiding die de GI nodig acht.
De GI is van mening dat [de minderjarige] ernstig bedreigd wordt in haar ontwikkeling. De GI geeft aan dat wanneer de situatie rondom de moeder en de interactie tussen de moeder en [de minderjarige] niet op korte termijn verbetert, [de minderjarige] schade ondervindt, wat van invloed kan zijn op de rest van haar leven. De GI en de hulpverlening zien dat de moeder de zorgen die gesignaleerd worden niet herkent. De moeder is daardoor onvoldoende gemotiveerd om de zorgen weg te nemen omdat zij hier de noodzaak niet van inziet. De GI heeft met de moeder besproken dat de aanvaardbare termijn voor verbetering inmiddels verstreken is.
De moeder gaat de hulpverlening aan, maar gezien haar lange hulpverleningsgeschiedenis lijken de therapieën onvoldoende opgeleverd te hebben. De moeder heeft de hulp vanuit buurtgezinnen gestopt en heeft nu onvoldoende netwerk waar zij op kan terugvallen. De GI wil inzetten op een gezinsopname waarbij de moeder en [de minderjarige] drie maanden elders zullen verblijven. De centrale vraag is of de moeder emotioneel en fysiek voldoende beschikbaar en veilig is voor [de minderjarige] . De moeder heeft te kennen gegeven dat zij in het belang van [de minderjarige] hieraan mee zal werken. De GI heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder in het vrijwillig kader voldoende mee zal werken.
5.4
De vader is het eens met de ondertoezichtstelling en vreest dat hij zijn dochter niet meer zal zien als de ondertoezichtstelling wegvalt.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad ziet voldoende grond voor een ondertoezichtstelling, omdat de plaatsing in het gezinshuis nog moet plaatsvinden en het contact met de vader nog moet worden verbeterd. De raad twijfelt of dit in het vrijwillig kader mogelijk is. Mediation tussen de GI en de moeder acht de raad passend om de verhouding tussen de moeder en de GI te verbeteren. Als de plaatsing in het gezinshuis naar tevredenheid verloopt, zou kunnen worden gekeken naar andere mogelijkheden dan een ondertoezichtstelling om de gestelde doelen te kunnen bereiken.
5.6
Het hof overweegt het volgende. Uit de stukken in het dossier en het besprokene ter zitting in hoger beroep volgt dat beide ouders van [de minderjarige] een belast verleden hebben en kampen met persoonlijkheidsproblematiek. De moeder is gediagnosticeerd met borderline problematiek en PTSS en de vader is gediagnosticeerd met ADHD. [de minderjarige] is opgegroeid in een thuissituatie waarin geregeld sprake is geweest van ruzies en spanningen tussen de ouders. [de zoon] , de broer van [de minderjarige] , woont vanwege de problemen tussen de ouders niet meer thuis sinds oktober 2015.
Ondanks de inzet van intensieve vormen van hulpverlening, waaronder opvoedondersteuning, individuele intensieve GGZ-trajecten, veiligheidsafspraken en relatietherapie in de afgelopen jaren zijn de ruzies en spanningen tussen de ouders blijven voortduren. Er was sprake van een terugkerend patroon, waarbij de ouders steeds weer in conflict raken en het hen niet lukt om zich aan de gemaakte veiligheidsafspraken te houden. De ouders zijn sinds december 2019 uit elkaar en sindsdien woont de moeder alleen met [de minderjarige] .
[de minderjarige] is in 2020 bij de Opvoedpoli geweest en het lijkt goed met haar te gaan. Tijdens de observaties door de Opvoedpoli zijn echter signalen gezien die zorgelijk zijn, hetgeen in de toekomst voor hechtingsproblemen tussen de moeder en [de minderjarige] kan zorgen. [de minderjarige] heeft last van de manier waarop de moeder met stress en emoties omgaat. De Opvoedpoli heeft geadviseerd dat de moeder in een eigen behandeling zal moeten zoeken naar een manier om beter met die stress en emoties om te leren gaan, zodat zij emotionele veiligheid aan [de minderjarige] kan bieden. Op dit moment laat [de minderjarige] weinig tekenen zien dat zij last heeft van een trauma en kan de Opvoedpoli [de minderjarige] geen behandeling bieden. Pas als de moeder emotioneel beschikbaar is, kan er gekeken worden of er nog behoefte en ruimte is voor een individuele traumatherapie voor [de minderjarige] .
Het hof ziet dat de moeder grote positieve stappen heeft gezet. Zo heeft zij EMDR-therapie gevolgd, intensieve schematherapie en een emotie-regulatietherapie bij de GGZ. Het is zonder meer prijzenswaardig dat de moeder zo hard gewerkt heeft, waardoor zij haar emoties beter onder controle heeft en haar angst voor de vader aanzienlijk is afgenomen. Hoewel zij het nog steeds moeilijk vindt om in de buurt van de vader te zijn, lukt het haar wel om met [de minderjarige] over haar vader te praten.
Het hof constateert echter ook dat er nog veel stappen moeten worden gezet. Zo moet meer zicht komen op het functioneren van de moeder en [de minderjarige] samen, middels een opname in het gezinshuis waar de moeder gedurende drie maanden met [de minderjarige] zal verblijven. Op dit moment wordt nog gezocht naar een geschikte plek in een gezinshuis en is de GI nog in afwachting van de resultaten van de door de moeder gevolgde therapieën van de GGZ.
Ook zal de omgang tussen de vader en [de minderjarige] uitgebreid moeten worden, waarbij de begeleiding van de GI nodig zal zijn. De overdracht van [de minderjarige] tussen de ouders vindt momenteel nog plaats in de openbare bibliotheek waarbij [de minderjarige] een tiental meters tussen haar ouders zelf moet lopen, omdat zij niet dichtbij elkaar in de buurt willen zijn. Dit is wellicht voor nu een praktische, maar naar het oordeel van het hof geen duurzame oplossing. De ouders zullen met behulp van de GI ervoor moeten zorgen dat de overdrachtsmomenten voor [de minderjarige] meer ontspannen gaan verlopen.
Verder zal een veiligheidsplan opgesteld moeten worden met daarin een stappenplan wat de moeder kan doen, bijvoorbeeld op het moment dat zij zich niet goed voelt en welke mensen zij op dat moment kan inschakelen.
Het hof ziet dat de moeder haar best doet om [de minderjarige] niet te belasten, maar er is nog onvoldoende zicht op het functioneren van de moeder. Inmiddels heeft de moeder naar eigen zeggen een netwerk gekregen in de vorm van haar buurvrouw en opa en oma die geregeld wat leuks doen met [de minderjarige] of waar de moeder een beroep op kan doen als oppas.
Voor de moeder is het moeilijk om openheid van zaken te geven, maar het hof wijst de moeder erop dat het belangrijk is dat zij ook de positieve ontwikkelingen met de GI gaat delen, zodat hierop meer zicht komt. Doordat de moeder zo heftig reageert op de GI is onduidelijk of de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] wel voldoende wordt weggenomen zonder een gedwongen kader. Het hof constateert dat er sprake lijkt te zijn van een patroon van dwang en terugtrekken tussen de moeder en de GI, waardoor het lang duurt voordat iets van de grond komt. Ook wil de moeder graag de regie houden, waardoor zij de GI weinig vertelt en de GI het benodigde zicht op de situatie blijft missen. Het hof houdt de moeder voor dat het delen van informatie mogelijk ervoor kan zorgen dat de ondertoezichtstelling in de toekomst niet meer nodig zal zijn. Zoals ter zitting is voorgesteld, kan dit patroon mogelijk door middel van mediation tussen de moeder en de GI doorbroken worden.
De kinderrechter heeft dan ook, gelet op het voorgaande, terecht de door de GI verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van twaalf maanden toegewezen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, Locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 24 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.