ECLI:NL:GHAMS:2021:2900

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.290.320/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader over meerdere minderjarigen wegens ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn vier kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag van de vader over [kind 1], [kind 3] en [kind 4], terwijl het gezag over [kind 2] al was beëindigd. De Raad stelde dat de gedragingen van de vader, de slechte verstandhouding tussen de ouders en de daarmee gepaard gaande spanningen in het gezin een ernstige bedreiging vormden voor de ontwikkeling van de kinderen. De vader voerde aan dat de Raad onvoldoende onderbouwing had voor zijn verzoek en dat de kinderen geen last van hem ondervonden. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat de vader in het verleden agressief gedrag heeft vertoond. De kinderen hebben psychische schade opgelopen door het gedrag van de vader, wat heeft geleid tot de conclusie dat het gezag van de vader over [kind 1], [kind 3] en [kind 4] beëindigd moet worden. Het hof bekrachtigde de eerdere beslissing van de rechtbank om het gezag van de vader over [kind 2] te beëindigen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die behoefte hebben aan een veilige en stabiele opvoedsituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.290.320/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/308371 / FA RK 20-5404
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 september 2021 inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. van Eck Rasmussen te Hilversum.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), advocaat mr. J.G. Burgers te
Alkmaar;
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- de minderjarige [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting de Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 23 december 2020 en uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De raad is op 16 februari 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vader heeft op 15 maart 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 10 mei 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof is voorts op 14 mei 2021 ingekomen een brief met bijlagen van de zijde van de moeder van diezelfde datum.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van de griffier, met [kind 1] en [kind 2] afzonderlijk gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 4 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door een vervanger van de gezinsmanager.
2.7
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof de raad verzocht om de aan het inleidende verzoek ten grondslag liggende stukken aan het hof over te leggen. Daarbij zijn de advocaten van de moeder en de vader in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
2.8
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de raad van 4 juni 2021 met bijlagen;
- een e-mailbericht van de zijde van de moeder van 11 juni 2021;
- een brief van de zijde van de vader van 11 juni 2021 met bijlage, per e-mailbericht ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de moeder van 12 juni 2021 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 17 juni 2021, per faxbericht ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vader van 22 juli 2021 met bijlagen, per e-mailbericht ingekomen op diezelfde datum.

3.De feiten

3.1
Uit het op 16 januari 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , op [geboortedatum 1] 2006;
- [kind 2] , op [geboortedatum 2] 2006;
- [kind 3] , op [geboortedatum 3] 2013;
- [kind 4] , op [geboortedatum 4] 2014 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
[kind 1] , [kind 3] en [kind 4] wonen bij de moeder. [kind 2] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder op een geheim adres.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [kind 3] en [kind 4] is telkens verlengd, laatstelijk tot 10 januari 2022. De ondertoezichtstelling van [kind 2] is telkens verlengd, laatstelijk tot 10 juli 2022. [kind 1] heeft tot 15 november 2019 onder toezicht gestaan.
3.3
Bij beschikking van 6 januari 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is telkens verlengd, laatstelijk tot 10 januari 2022.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 10 juli 2020 heeft de rechtbank naar aanleiding van een op 15 juni 2020 ingekomen verzoek van de GI om vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedtaken, aan de raad verzocht ten aanzien van [kind 3] en [kind 4] onderzoek te verrichten en te adviseren ter beantwoording van de vraag in hoeverre contact tussen de vader en [kind 3] en [kind 4] in het belang van deze kinderen is. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van die zorgregeling aangehouden tot 18 december 2020 (pro forma). De raad heeft in afwachting van onderhavige beschikking dit onderzoek nog niet aangevangen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over [kind 2] beëindigd. Het verzoek van de raad om het gezag van de vader over [kind 1] , [kind 3] en [kind 4] te beëindigen, is afgewezen.
4.2
De raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het gezag van de vader over [kind 1] , [kind 3] en [kind 4] , alsnog te beëindigen.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep het verzoek van de raad af te wijzen en in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarmee zijn gezag over [kind 2] is beëindigd.
4.4
De moeder verzoekt het principaal hoger beroep van de raad toe te wijzen, het incidenteel hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 lid 1, onder a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. In de jurisprudentie is inmiddels aanvaard dat, mede gelet op de in de parlementaire geschiedenis verwoorde verantwoordelijkheid van de overheid, beëindiging van het gezag op verzoek van de raad op grond van eerstgenoemde bepaling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van een van de ouders dermate belastend is voor de kinderen en in strijd met hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie(s) ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de tweede voorwaarde zijn voldaan.
5.2
De raad kan zich niet verenigen met de afwijzing van het verzoek het gezag van de vader over [kind 1] , [kind 3] en [kind 4] te beëindigen en verweert zich tegen het incidenteel hoger beroep van de vader ten aanzien van de beëindiging van zijn gezag over [kind 2] . De raad voert daartoe het volgende aan.
De rechtbank heeft de belangen van de kinderen onvoldoende meegewogen bij de afwijzing van het verzoek. Naast [kind 2] hebben ook de andere kinderen veel last van de stress en de spanning die het gezag van de vader met zich meebrengt. De kinderen hebben in het verleden huiselijk geweld van de vader meegemaakt, de vader handelt onvoorspelbaar en in het recente verleden heeft de vader misbruik gemaakt van zijn gezagspositie. Hier zijn de kinderen de dupe van en de moeder ervaart veel stress door haar angst voor de vader. De kinderen krijgen deze spanning mee. Voor alle kinderen staat vast dat het opvoedperspectief niet bij de vader ligt. Feitelijk neemt de vader al jaren geen gezagsbeslissingen meer over de kinderen. Bovendien is er door ingrijpen van de GI geen enkel contact meer tussen de vader en de kinderen en heeft de GI inmiddels besloten dat nu en in de toekomst onbegeleid contact tussen de kinderen en de vader niet mogelijk is. Daarbij komt dat [kind 1] zelf heeft aangegeven haar vader niet meer te willen zien. Zij heeft zich ondanks de vele tegenslagen veerkrachtig getoond en de raad vindt dat in dezen naar haar moet worden geluisterd. De raad is van mening dat de kinderen door het gezag van de vader ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder brengt vier kinderen groot en om dat te kunnen dragen moeten angst, onvoorspelbaarheid en onzekerheid weggenomen worden. Dat is in het belang van alle kinderen, zodat het gezag van de vader over [kind 1] , [kind 3] en [kind 4] dient te worden beëindigd en de bestreden beschikking ten aanzien van de beëindiging van het gezag over [kind 2] dient te worden bekrachtigd, aldus de raad.
5.3
De vader voert het volgende aan. Het hoger beroep van de raad is net als het inleidende verzoek onvoldoende onderbouwd. De raad presenteert in het rapport dat aan het inleidend verzoek ten grondslag ligt allerlei zaken die feitelijk onjuist zijn en voldoet daarmee niet aan zijn wettelijke plicht om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Zo betwist de vader onder andere dat sprake is van een straatverbod en plaatsverbod, klopt het niet dat hij geen toestemming zou geven voor de aanvraag van identiteitsbewijzen en heeft hij geen valse handtekening geplaatst. Verder heeft hij geen wangedrag vertoond op het terrein van de Hoenderloo Groep toen [kind 2] daar verbleef.
De vader betwist dat [kind 3] en [kind 4] stress zouden ervaren door het gezag van de vader. Zij zijn nog zo jong dat zij niet begrijpen wat gezag inhoudt. Ook is de omgang met hen altijd positief verlopen en is het niet zo dat de GI adviseert dat [kind 3] en [kind 4] geen omgang met de vader hebben, want daarover moet de raad nog rapporteren. Bovendien kunnen de moeder en de kinderen geen spanning ervaren als gevolg van het gezag van de vader nu de ouders al jaren geen enkel contact meer met elkaar hebben.
Verder betreurt de vader het dat [kind 1] geen contact met hem wil en dat [kind 2] ook zou hebben gezegd dat hij geen contact meer met hem wil, maar hij respecteert dit. Hoewel de vader verheugd is te horen dat het nu beter gaat met [kind 2] , zou daaruit niet geconcludeerd mogen worden dat het gezag van de vader beëindigd dient te worden. [kind 2] wordt namelijk niet langer in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij had het duidelijk niet naar zijn zin op de Hoenderloo Groep. De overstap naar een andere groep, waar beide ouders voor hebben gepleit, heeft blijkbaar goed uitgepakt. Verder heeft de vader zich aan het advies van de GI gehouden en geen contact met [kind 2] gezocht. De vader heeft daarmee laten zien dat hij in staat is om in het belang van [kind 2] te handelen. Aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag is gelet op het voorgaande niet voldaan, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad voor alle vier de kinderen moet worden afgewezen, aldus de vader.
5.4
De moeder is van mening dat de raad op de juiste gronden heeft verzocht tot beëindiging van het gezag van de vader. Het gezamenlijk gezag is te belastend voor de kinderen, gelet op het onvoorspelbare gedrag van de vader dat veel spanningen met zich brengt. Tot 7 januari 2021 vertoonde de vader zich regelmatig bij de moeder en de kinderen in de straat, ondanks een schriftelijke aanwijzing van de GI. Tot op heden ervaren de kinderen angst wanneer zij een auto zien die lijkt op die van de vader. Beëindiging van het gezag van de vader is dan ook in het belang van de kinderen, nu zij meer dan andere kinderen behoefte hebben aan rust en continuïteit. Uit de rechtsoverwegingen 5.7 tot en met 5.9 in de bestreden beschikking blijkt dat de vader zich ernstig heeft misdragen tijdens het verblijf van [kind 2] op de Hoenderloo Groep. De houding van de vader had invloed op het gedrag van [kind 2] . Dit blijkt uit het feit dat nadat [kind 2] is overgeplaatst naar zijn huidige verblijfplaats, waar hij buiten de invloedssfeer van de vader is, zijn opstandige gedrag is opgehouden. De moeder betwist dan ook de stelling van de vader dat het opstandige gedrag van [kind 2] voortkwam uit de behandeling op de Hoenderloo Groep, hetgeen de vader bovendien op geen enkele wijze heeft aangetoond. Ook betwist de moeder de kanttekeningen van de vader bij het raadsrapport. Het verzoek van de raad dient te worden toegewezen en het incidenteel hoger beroep van de vader dient te worden afgewezen, aldus de moeder.
5.5
[kind 2] en [kind 1] hebben tijdens het gesprek met de voorzitter verklaard dat zij geen contact met de vader willen en dat hij geen ouderlijk gezag over hen verdient, omdat zij schade hebben opgelopen door zijn gedrag.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
[kind 2] en [kind 1] zijn getuige geweest van huiselijk geweld van de vader en zowel [kind 2] als [kind 1] zijn slachtoffer geweest van fysieke mishandelingen door hem. In 2015 is de moeder naar het Oranjehuis, een Blijf van mijn Lijfhuis, gegaan na mishandelingen door de vader. [kind 1] , [kind 2] en de moeder zijn gediagnosticeerd met PTSS. [kind 1] heeft hiervoor in 2018 traumatherapie ontvangen, welke zij met succes heeft afgerond. [kind 1] heeft verder in 2018/2019 behandeling gehad voor depressieve klachten en automutilatie.
In 2014 is [kind 2] gediagnosticeerd met ADHD, ODD en CD. Vanaf 2014 is ingezet op verschillende soorten hulpverlening voor [kind 2] in verband met zijn gedragsproblematiek. Onderdeel van zijn gedragsproblematiek was seksueel overschrijdend gedrag. Zelf heeft [kind 2] , die thans nog maar 14 jaar oud is, hierover verteld dat hij porno zou hebben gekeken met zijn vader. Sinds 2017 verblijft [kind 2] op een behandelgroep. Bij beschikking van de rechtbank van 19 augustus 2018 is de onbegeleide omgangsregeling tussen de vader en [kind 2] beëindigd. Hierna hadden zij een begeleide omgangsregeling op de Hoenderloo Groep, waar [kind 2] toen verbleef. In september 2018 heeft de vader zich echter verbaal agressief gedragen naar de groepsleiding in bijzijn van [kind 2] . Naar aanleiding hiervan heeft de vader een verbod gekregen het terrein van de Hoenderloo Groep te betreden, zo blijkt uit het familiegroepsplan van de GI van 7 september 2018 en verschillende e-mails die zich in het procesdossier bevinden. Uit deze e-mails volgt dat de vader op 12 november 2018 opnieuw verbaal dreigend is geweest bij aanvang van een begeleid bezoek aan [kind 2] , hetgeen wederom tot een terreinverbod heeft geleid. Ook belastte de vader [kind 2] met informatie over [kind 2] ’s toekomstperspectief - terwijl dat op dat moment nog onduidelijk was - waardoor [kind 2] onrustig werd. Nadat [kind 2] en de vader al enige tijd geen contact meer hadden, heeft [kind 2] verteld dat de vader een slechte invloed op hem heeft gehad en dat [kind 2] zich daarom ging misdragen. Uit een e-mail van Pluryn van 20 september 2018 blijkt bovendien dat de vader [kind 2] had geïnstrueerd om ontregelend gedrag in de groep te vertonen, zodat [kind 2] zou worden verwijderd van de groep. Sinds februari 2020 verblijft [kind 2] op een andere groep die geheim is voor de vader. Hier ervaart [kind 2] rust en veiligheid, hebben geen incidenten meer plaatsgevonden en heeft hij een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
De onbegeleide omgang tussen [kind 1] , [kind 3] en [kind 4] met de vader is na het weekend van 16 tot en met 18 maart 2018 eveneens stopgezet. [kind 1] heeft tijdens deze omgang opnamen gemaakt waarin gedurende bijna acht minuten te zien en te horen is hoe de vader tegen de kinderen schreeuwt en scheldt. Bij beschikking van de rechtbank van 19 oktober 2018 is de zorgregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] beëindigd en bepaald dat de vader [kind 3] en [kind 4] voorlopig alleen onder begeleiding mag zien in afwachting van de behandeling van zijn emotie- en agressieregulatieproblemen.
De ouders hebben na hun uiteengaan in 2015 altijd een conflictueuze verstandhouding gehad. Zij beschuldigden elkaar over en weer en hadden en hebben weinig vertrouwen in de vervulling van de ouderrol door de ander. De hulpverlening gericht op het verbeteren van de communicatie en de samenwerking tussen de ouders is nooit van de grond gekomen. In augustus 2019 heeft de moeder aangifte gedaan van bedreigingen van de vader richting haar en haar buurman. Diezelfde maand was de vader dreigend in het contact met de GI. Hierna is de begeleide omgang met [kind 3] en [kind 4] gestaakt in afwachting van nader onderzoek.
De vader maakte afspraken die hij later weer introk of niet naleefde. Zo heeft hij op 12 september 2018 toestemming gegeven voor de aanvraag van paspoorten van de kinderen, maar heeft hij een dag later voorwaarden aan deze toestemming gekoppeld en waren de toestemmingsformulieren in november 2018 nog steeds niet in orde. Pas in maart 2019 heeft de vader daadwerkelijk toestemming gegeven. Ook kon de zorgverzekering voor [kind 2] niet voortvarend van de vader naar de moeder overgezet worden en hebben de ouders discussie gehad over de medische noodzaak voor een besnijdenis van [kind 3] .
De vader heeft behandeling gehad in verband met alcohol- en drugsgebruik, maar dit blijft een kwetsbaar punt voor hem, zo blijkt uit het familiegroepsplan van de GI van 7 september 2018. Uit de verklaring van de systeemtherapeut van de vader aan de raad (van 21 augustus 2020) volgt dat de vader van mei 2018 tot oktober 2019 in behandeling bij De Waag is geweest naar aanleiding van het verbale geweld naar zijn kinderen (in maart 2018). Door stressfactoren en no shows kon traumabehandeling geen vorm krijgen; de vader is voor verdere diagnostiek en eventueel behandeling voor niet aangeboren hersenletsel doorverwezen. De buurtregisseur in de regio van de moeder heeft op 14 juli 2020 aan de raad gerapporteerd dat sprake is van een vechtscheiding, dat de moeder bang is voor de vader, dat zij geen alarmknop meer heeft en dat sprake is van een civiel straatverbod. De buurtregisseur in de regio van de vader heeft op 14 juli 2020 aan de raad verklaard dat naarmate de vader ouder wordt, hij steeds meer opgefokt wordt, dat hij in januari 2020 met een alarmpistool is aangetroffen en in juni 2020 met 500 gram hasj op zak. Inmiddels is gebleken dat de vader niet aangeboren hersenletsel heeft als gevolg van een aantal motorongelukken. Zijn emotie-regulatieproblemen lijken hiermee samen te hangen. Zijn maatschappelijk werker heeft op 24 augustus 2020 aan de raad verklaard dat de vader een crimineel verleden heeft en dat dat hem achtervolgt. De vader probeert inmiddels met zijn oude netwerk te breken en doet erg zijn best om vooruitgang te boeken.
5.7
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat het van hem geschetste beeld niet juist is en dat de raad zich op onjuiste feiten en omstandigheden baseert. Zo weerspreekt de vader hetgeen over de incidenten bij de Hoenderloo groep naar voren is gebracht. Het hof volgt de vader niet in dit standpunt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader erkend dat hij met een drugsverslaving kampte, in het verleden agressief is geweest, vanwege agressieproblematiek een agressie-regulatietraining heeft gevolgd die hij niet heeft afgerond en niet aangeboren hersenletsel heeft. Ook heeft de vader erkend dat hij in het verleden verbaal agressief op gebeurtenissen en de kinderen heeft gereageerd; hij heeft in dat kader ter zitting in hoger beroep verklaard dat het hem erg spijt dat de kinderen daarvan (psychische) schade ondervinden. De (hiervoor aangehaalde) in 2018 door [kind 1] gemaakte opnames tonen aan dat de vader verbaal zeer agressief naar de kinderen is geweest en uit een (als productie 2 in hoger beroep overgelegde) e-mailbericht van de GI aan de vader blijkt dat de GI voicemailberichten van de vader heeft gehoord waarin de vader de moeder bedreigt. Reeds op grond hiervan kan niet worden gezegd dat de raad een verkeerd, niet op feiten gebaseerd beeld van de vader heeft geschetst. Ditzelfde geldt voor wat betreft de incidenten bij de Hoenderloo groep en voor de verlening van toestemming voor het aanvragen van paspoorten voor de kinderen. In het licht van de overgelegde informatie en correspondentie van medewerkers van de Hoenderloo groep en de GI is de enkele betwisting van de vader dat de weergegeven gang van zaken niet op de waarheid berust, onvoldoende.
Voor wat betreft de betwisting door de vader dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn gezag door anderszins niet mee te werken, dat aan hem een contact- of straatverbod is opgelegd en dat tegen hem gedane aangiftes juist zijn, geldt als volgt. Met de vader is het hof van oordeel dat het in de eerste plaats aan (in dit geval) de raad is om zich te vergewissen van de juistheid van de feiten waarop de raad zijn verzoek om gezagsbeëindiging baseert. Of en in hoeverre daarvan in dit geval met betrekking tot het weigeren van medewerking aan het overzetten van de zorgverzekering voor [kind 2] , een al dan niet opgelegd straat- en contactverbod en gedane aangiftes sprake is, kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Het hof is namelijk, zoals hierna wordt overwogen, van oordeel dat grond voor beëindiging van het gezag van de vader bestaat, ook als de visie van de vader over deze kwesties de juiste zou zijn.
5.8
Op grond van hetgeen omtrent (de houding en gedragingen van) de vader als voldoende vaststaand is gebleken, de zeer kwetsbare ouder-kindrelatie die tussen de vader en de kinderen bestaat, de verklaring van [kind 1] en [kind 2] in hun gesprekken met de voorzitter, de uiterst slechte verstandhouding tussen de ouders waarin constructieve communicatie niet meer mogelijk is en de moeder last heeft van grote spanningen in het contact met de vader waarvan ook de kinderen last hebben, moet worden geoordeeld dat de kinderen door de uitoefening van het gezag door de vader ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Weliswaar zijn [kind 3] en [kind 4] nog jong, maar dit betekent niet dat deze spanningen aan hen voorbij gaan en dat zij daardoor niet worden belast. Daarenboven geldt dat het - vanwege de invloed van (de niet weersproken gedragingen van) de vader op en de gevolgen van spanningen tussen de ouders voor het hele gezin - niet aan gaat om een onderscheid tussen de kinderen te maken. Het is in het belang van alle kinderen indien de vader niet langer het gezag over ieder van hen heeft en de moeder (met ondersteuning van de GI) de belangrijke beslissingen over hen kan nemen. Nu verder geen aanknopingspunten zijn gebleken voor het oordeel dat de vader binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen kan dragen, is aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging voldaan. Van schending van de bepalingen van het EVRM zoals de vader heeft betoogd, is dan ook geen sprake. Het gezag van de vader over [kind 1] , [kind 3] en [kind 4] zal worden beëindigd en de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader over [kind 2] zal worden bekrachtigd.
5.9
Ten overvloede overweegt het hof dat deze beslissing er niet aan in de weg hoeft te staan dat contact tussen de vader en de jongste twee kinderen opnieuw wordt opgestart. Of en op welke wijze dat kan gebeuren, met inachtneming van de belangen van beide kinderen, zal ten spoedigste nader door de raad onderzocht moeten worden binnen het kader van de nog lopende procedure bij de rechtbank.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het gezag van de vader over [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, is beëindigd;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek tot beëindiging van het gezag over [kind 1] , [kind 3] en [kind 4] is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezag van de vader over
[kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 en
[kind 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 en
[kind 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.