ECLI:NL:GHAMS:2021:2923

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
23-000327-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van buitenlandse studenten en expats door valse woningaanbiedingen in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is schuldig bevonden aan het oplichten van tientallen personen, voornamelijk buitenlandse studenten en expats, door hen valse woningaanbiedingen te doen. De verdachte liet de benadeelden borgsommen en huur betalen voor woningen die hij niet kon aanbieden, waardoor zij berooid en dakloos achterbleven. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de straffen en maatregelen aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een behandelverplichting en een beroepsverbod voor vijf jaar. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist van 36 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, met een deel onvoorwaardelijk en een deel voorwaardelijk, en heeft de bijzondere voorwaarden gehandhaafd. Het hof heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen, waarbij het belang van de slachtoffers voorop stond. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de benadeelden in de krappe woningmarkt van Amsterdam, wat het hof als zeer ernstig heeft aangemerkt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000327-20
Datum uitspraak: 15 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-180437-19 (zaak A) en 13-233468-18 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de op te leggen straffen en maatregelen, de beslissingen die betrekking hebben op de volgende vijf benadeelde partijen, te weten [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en ten aanzien van het ten hoogste aantal op te leggen dagen gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel bij alle toegewezen vorderingen benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij de volgende – kort weergegeven – bijzondere voorwaarden opgelegd: ambulante behandelverplichting, schuldhulpverlening, geen deelname aan kansspelen, het niet-verrichten van werkzaamheden bij banken of met grote geldsommen, meewerken aan het vinden van een passende dagbesteding en inzicht geven in computer- en telefoongebruik. Voorts heeft de rechtbank een beroepsverbod voor de duur van vijf jaar voor het beroep van makelaar/bemiddelaar in woonruimte opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan tien maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. De advocaat-generaal heeft daarbij de volgende bijzondere voorwaarden gevorderd: meldplicht, ambulante behandelverplichting in verband met gokverslaving, schuldhulpverlening en geen deelname aan kansspelen, en meewerken aan casinoverbod. Voorts heeft de advocaat-generaal een beroepsverbod voor de duur van vijf jaar gevorderd voor het beroep makelaar/bemiddelaar woonruimte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het oplichten van tientallen personen. Hierbij bood verdachte woningen, van onder meer zijn zus en ex-partner, aan op sociale media. Hij gaf de benadeelden een rondleiding als de bewoner niet aanwezig was. Hierna stelde verdachte een huurcontract op en liet hij de benadeelden een borgsom, en in sommige gevallen bemiddelingskosten en huur, betalen. Verdachte onderhield op een informele en vriendschappelijke manier contact met de benadeelden en creëerde zo een vertrouwensband. De handelwijze van verdachte was doelbewust en geraffineerd. Verdachte heeft veel benadeelden een woning in het vooruitzicht gesteld, maar liet hen uiteindelijk berooid en dakloos achter. Daarbij zijn veel van de benadeelden buitenlandse studenten en expats, die vaak onder grote druk staan om een woning te vinden en niet bekend zijn met de Nederlandse regelgeving. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze omstandigheden, waarbij hij gebruik maakte van de krappe woningmarkt in Amsterdam. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij de positie van de benadeelden heeft misbruikt om er zelf financieel beter van te worden. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte nog steeds het laakbare van zijn eigen handelen niet daadwerkelijk lijkt in te zien en zichzelf voornamelijk als slachtoffer van zijn omstandigheden beschouwt.
Het hof heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek van [naam] , gz-psycholoog, van
28 oktober 2019. Hierin staat onder meer dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Zowel in dit rapport als in het recente reclasseringsrapport van Inforsa van 19 augustus 2021 wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De reclassering ziet amper beschermende factoren en wel een aantal risicogebieden. Zo is er sprake van schulden waarvoor nog geen structurele regelingen zijn getroffen en is behandeling van zijn gokstoornis geïndiceerd. In het meest recente reclasseringsadvies geeft de reclassering aan van mening te zijn dat voortzetting van het toezicht in een voorwaardelijke veroordeling geen meerwaarde heeft.
Gelet op de veelheid, ernst en de aard van de feiten is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Het hof laat daarbij vooral meewegen dat de verdachte heel veel slachtoffers heeft gemaakt. De gevolgen voor hen zijn groot. Lichtere strafmodaliteiten zoals een werkstraf of een geldboete doen geen recht aan de ernst en veelheid van de bewezen feiten, zodat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarnaast vindt het hof het van groot belang dat de verdachte niet nogmaals in de fout gaat en zal daarom een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 25 november 2019. Hoewel de reclassering in het meest recente advies adviseert geen bijzondere voorwaarden meer op te leggen, ziet het hof hier toch een meerwaarde in.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 augustus 2021.
Het hof acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bovendien acht het hof het aangewezen om de verdachte, die in de uitoefening van zijn beroep delicten heeft gepleegd en het daarbij noodzakelijke vertrouwen ernstig heeft beschaamd, voor langere tijd te weren als makelaar/bemiddelaar in woonruimte. Het hof vreest dat de verdachte - indien hij wederom als makelaar/bemiddelaar optreedt - opnieuw zijn eigen financiële gewin zal laten prevaleren boven het belang van zijn cliënten. Het hof is daarom van oordeel dat een beroepsverbod eveneens passend is. Het hof zal de verdachte voor de duur van vijf jaar ontzetten van het recht tot uitoefening van het beroep van makelaar/bemiddelaar in woonruimte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.054,71, bestaande uit materiële schade ter hoogte van € 4.857,00, hotelkosten ter hoogte van € 364,17 en vliegtickets ter hoogte van € 490,00 en 343,54. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.347,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat alle gevorderde posten onder rechtstreeks schade vallen en zal – in tegenstelling tot de rechtbank – beide vliegtickets toewijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.497,25, bestaande uit € 2.448,95 materiele schade en reiskosten ter hoogte van € 48,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.448,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof wijst ook de reiskosten toe nu deze het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

In het strafdossier heeft het hof een schadevergoedingsformulier in onderhavige zaak aangetroffen van benadeelde [benadeelde 2]. De schadevordering is niet meegenomen in de procedure in eerste aanleg. Reeds om die reden zal het hof de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu onduidelijk is op welke wijze de benadeelde (rechtstreeks) schade heeft geleden door het handelen van de verdachte, zal het hof geen schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Eerst voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep heeft mr. Van Esser zich gesteld namens de benadeelde [benadeelde 4] . De schadevordering is niet meegenomen in de procedure in eerste aanleg. Reeds om die reden zal het hof de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op basis van het dossier kan echter worden vastgesteld dat de benadeelde rechtstreeks schade heeft geleden door het handelen van de verdachte. Het hof zal daarom de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.448,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vordering niet was ondertekend. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Bovendien heeft de benadeelde de vordering ondertekend. De vordering is niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Schadevergoedingsmaatregel

Het hof merkt op dat zij, behalve bij de bovengenoemde vijf benadeelde partijen, de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partij bevestigt, met uitzondering van het aantal ten hoogste op te leggen dagen gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel. Gelet op artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht beloopt de duur van de gijzeling ten hoogste één jaar. Nu het hof in hoger beroep voor een hoger bedrag aan vorderingen benadeelde partij toewijst – zie voorgaande overwegingen – en daar ook de schadevergoedingsmaatregel bij oplegt, zal het hof bij alle vorderingen benadeelde partij een nieuw aantal ten hoogte op te leggen aantal dagen gijzeling bepalen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing inzake de vijf bij naam genoemde benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling van RAZ, forensisch ambulante zorg of een soortgelijke zorgverlener, in verband met gokproblematiek en delict analyse en preventie te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Daarbij kan binnen een ambulant behandeltraject, als de reclassering dit noodzakelijk acht, een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis plaatsvinden voor de duur van maximaal zeven weken waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Inforsa, zo vaak en lang als de reclassering dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
  • dat veroordeelde verplicht is gedurende de volledige proeftijd mee te werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij moet meewerken aan beschermingsbewind en schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzetde verdachte
van het recht tot uitoefening van het beroep van makelaar/bemiddelaar in woonruimtevoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.848,95 (duizend achthonderdachtenveertig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.848,95 (duizend achthonderdachtenveertig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.140,61 (tweeduizend honderdveertig euro en eenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.140,61 (tweeduizend honderdveertig euro en eenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.054,71 (zesduizend vierenvijftig euro en eenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.054,71 (zesduizend vierenvijftig euro en eenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.420,65 (vierduizend vierhonderdtwintig euro en vijfenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.420,65 (vierduizend vierhonderdtwintig euro en vijfenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 19 (negentien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 9] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.681,95 (tweeduizend zeshonderdeenentachtig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.681,95 (tweeduizend zeshonderdeenentachtig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juni 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.497,25 (tweeduizend vierhonderdzevenennegentig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.497,25 (tweeduizend vierhonderdzevenennegentig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juni 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.356,95 (drieduizend driehonderdzesenvijftig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.356,95 (drieduizend driehonderdzesenvijftig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 11] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.993,95 (duizend negenhonderddrieënnegentig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 11] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.993,95 (duizend negenhonderddrieënnegentig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 juni 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 12] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.863,50 (vierduizend achthonderddrieënzestig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 12] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.863,50 (vierduizend achthonderddrieënzestig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 juni 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.448,95 (drieduizend vierhonderdachtenveertig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.448,95 (drieduizend vierhonderdachtenveertig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 augustus 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 13] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.023,95 (tweeduizend drieëntwintig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 13] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-180437-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.023,95 (tweeduizend drieëntwintig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 juli 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 14] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.870,00 (tweeduizend achthonderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 14] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.870,00 (tweeduizend achthonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 15] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 15] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 16] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.295,00 (tweeduizend tweehonderdvijfennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 16] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.295,00 (tweeduizend tweehonderdvijfennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 17]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 17] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.332,00 (drieduizend driehonderdtweeëndertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 17] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.332,00 (drieduizend driehonderdtweeëndertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 18] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.270,00 (tweeduizend tweehonderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 18] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.270,00 (tweeduizend tweehonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 19] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 19] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 augustus 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 20]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 20] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.552,01 (zesduizend vijfhonderdtweeënvijftig euro en één cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 20] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.552,01 (zesduizend vijfhonderdtweeënvijftig euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 21]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 21] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 21] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 22]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 22] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.270,00 (tweeduizend tweehonderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 22] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.270,00 (tweeduizend tweehonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 23]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 23] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 24]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 24] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 25]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 25] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 26]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 26] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.098,95 (drieduizend achtennegentig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 26] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.098,95 (drieduizend achtennegentig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 27]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 27] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 28]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 28] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.595,00 (drieduizend vijfhonderdvijfennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 28] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.595,00 (drieduizend vijfhonderdvijfennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 29]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 29] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.320,00 (tweeduizend driehonderdtwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 29] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.320,00 (tweeduizend driehonderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 30]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 30] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 30] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 31]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 31] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 32]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 32] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.900,00 (drieduizend negenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 32] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.900,00 (drieduizend negenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 33]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 33] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.550,00 (tweeduizend vijfhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 33] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.550,00 (tweeduizend vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 augustus 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 34]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 34] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.048,95 (tweeduizend achtenveertig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 34] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-233468-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.048,95 (tweeduizend achtenveertig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juni 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. N.A. Schimmel en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 september 2021.
mr. J.M. van Riel en mr. M. Lolkema zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]