Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
geïntimeerde in incidenteel appel,
appellante in incidenteel appel,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Grief IIricht zich tegen de toewijzing en de hoogte van de billijke vergoeding en met
grief IIIkomt PDX op tegen de toewijzing van de tegenverzoeken van [geïntimeerde] , te weten ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding, toekenning van een billijke vergoeding en van de transitievergoeding. In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] één grief gericht tegen de hoogte van de billijke vergoeding.
“10. Concl.Er is sprake van een verstoorde arbeidsrelatieEr is sprake van arbeidsongeschiktheid tgv ziekte(…) Arbeidsongeschikt voor eigen werkOpstarten reintegratie voor passend werk wordt thans nog niet aangeraden gelet op de specifieke werkomstandigheden.Prognose: een afname vd beperkingen wordt verwacht de komende weken en daarmee wordt een toename van de reintegratiemogelijkheden verwacht (…) Daarbij kan bijv. gedacht worden aan een gedeeltelijke reintegratie van enkele malen per week een paar uur (…)”Naast bovengenoemd medisch oordeel geef ik partijen het advies om over het probleem mbt de verstoorde arbeidsrelatie in gesprek te gaan (…).”
“Wat ons betreft staat het ontplooien van activiteiten in je eigen BV’s/ondernemingen aan herstel in de weg. Zolang je niet volledig voor PDX kunt werken, kun je dat ook niet in je eigen ondernemingen doen.”Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, was geen sprake van verboden nevenwerkzaamheden nu deze bekend waren bij [X] , en was het voorts niet aan PDX om zich een oordeel aan te meten over de vraag of het verrichten van deze nevenwerkzaamheden het herstel van [geïntimeerde] belemmerde, met name niet nu de arbeidsongeschiktheid mede veroorzaakt werd door een arbeidsconflict. Blijkens mededelingen ter zitting in eerste aanleg gedaan, heeft PDX niet aan de bedrijfsarts de vraag voorgelegd of en in hoeverre deze nevenwerkzaamheden het herstel zouden belemmeren. Ten slotte blijkt op geen enkele wijze uit het verslag dat tijdens het gesprek (werkelijk) ruimte is geweest voor bespreking en eventueel oplossing van het conflict dat tussen partijen was ontstaan als gevolg van de procedures aangaande (het uitblijven van) de loonbetaling sinds januari 2020.
“(…) Afspraken(…)Mw. [B] zoekt uit of re-integratie voor mw. [geïntimeerde] op/bij [locatie 3] mogelijk kan zijn (…)Als het niet lukt op [locatie 3] is PDX van mening dat de locatie [locatie 5] moet zijn.Als het niet lukt op [locatie 3] is mw. [geïntimeerde] van mening dat er mediation moet komen.PDX is bereid mediation te overwegen mits mw. [geïntimeerde] 50% meebetaald.
€ 22.500 bruto. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De hoogte van de billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval overeenkomstig de gezichtspunten zoals ontwikkeld in HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (
New Hairstyle) en later verfijnd in HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (
Stichting Zinzia),HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857 (
Van der Wekke), HR 30 november 2018,
Blue Circle).De verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst indien het
sub eBW rechtvaardigt geen sprake, en evenmin van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [geïntimeerde] , zodat grief I in het principaal appel ook in zoverre faalt. [geïntimeerde] heeft recht heeft op de transitievergoeding. Geen van beide partijen heeft gegriefd tegen de hoogte van de door de kantonrechter vastgestelde hoogte van de transitievergoeding van € 2.592,30 bruto.