ECLI:NL:GHAMS:2021:3204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
23-001724-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake bedreiging, mishandeling en beschadiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en beschadiging van eigendommen. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder de mishandeling van [benadeelde 1] met een bezemstok en bedreigingen aan het adres van [benadeelde 1] en [benadeelde 3]. De verdachte heeft op 9 januari 2019 [benadeelde 1] meermalen met een bezemstok geslagen, en op dezelfde dag bedreigde hij haar met de woorden "Dan gooi ik je naar beneden dadelijk". Daarnaast heeft hij op 10 januari 2019 opzettelijk een bromfiets van [benadeelde 2] beschadigd en op 14 januari 2019 [benadeelde 3] bedreigd met een mes. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting en een contactverbod. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2].

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001724-19
datum uitspraak: 25 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-012790-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland 1]) op [geboortedag 1] 1958,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te Purmerend, [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen met een (bezem)stok op/tegen haar armen en/of hand, althans lichaam, te slaan.
2.
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te Purmerend [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Dan gooi ik je naar beneden dadelijk" en/of "ik gooi je naar beneden dadelijk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op of omstreeks 10 januari 2019 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
4.
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te Purmerend [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen dat hij de pastoor zou steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, (terwijl hij op dat moment een mes in zijn jaszak had).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen.

Bewijsverweren

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1, omdat bij de verdachte de bedoeling ontbrak om de aangeefster pijn of letsel toe te brengen. Voorts heeft de verdediging betwist dat bij aangeefster daadwerkelijk pijn of letsel is ontstaan.
Ook ten aanzien van feit 3 is door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er inconsistenties zijn tussen de verklaringen van de aangevers [benadeelde 3] en [benadeelde 2]. Bovendien stelt zij dat uit hun verklaringen onvoldoende blijkt dat de scooter door de verdachte is omgeduwd. Er is, aldus de raadsvrouw, onvoldoende bewijs voor de vernieling.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
Feit 1
Zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook zelf heeft verklaard, heeft hij met een stok, de steel van een bezem, geprobeerd om de telefoon van aangeefster uit haar handen te slaan. Uit de verklaring van aangeefster en het door haar gemaakte filmpje, zoals geverbaliseerd in een proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant], blijkt dat de aangeefster door de bezemsteel op haar hand is geraakt en dat zij hierdoor pijn heeft geleden. Door met een bezemsteel richting de telefoon te slaan die zich in de hand van aangeefster bevond, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de hand van aangeefster zou raken en dat zij hierdoor pijn en/of letsel zou oplopen. Hiermee is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 3
Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw is gesteld geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangevers [benadeelde 3] en [benadeelde 2], voor zover gebezigd tot het bewijs. [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij de verdachte bij de scooter (
het hof begrijpt: bromfiets) van aangever [benadeelde 2] heeft gezien en zag dat de verdachte daar handelingen aan het verrichten was. Nadat [benadeelde 3] schreeuwde: ‘he wat doe je’, rende de verdachte weg. [benadeelde 3] is vervolgens naar de scooter toegelopen en zag dat er een grote snee in een van de banden zat.
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij zijn bromfiets onbeschadigd had geparkeerd. Ongeveer een uur later hoorde hij iemand ‘he’ roepen en keek hij vanuit de flat naar beneden. Hij zag een man wegrennen die op de verdachte leek. [benadeelde 2] is vervolgens naar beneden gegaan en zag dat zijn bromfiets op zijn kant lag, dat er schade aan de bromfiets was en dat er een snee van ongeveer vijf centimeter in de voorband zat. [benadeelde 2] hoorde van [benadeelde 3] dat de verdachte de bromfiets om had geduwd en vervolgens was weggerend. Gelet op het voorgaande acht het hof, anders dan de raadsvrouw, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de scooter van aangever [benadeelde 2] heeft beschadigd. Het enkele feit dat [benadeelde 3] ten overstaan van de politie niet heeft verklaard dat de verdachte de bromfiets heeft omgeduwd alvorens weg te rennen, maakt dit niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 januari 2019 te Purmerend, [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen met een (bezem)stok tegen haar hand te slaan.
2.
hij op 9 januari 2019 te Purmerend, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Dan gooi ik je naar beneden dadelijk" en/of "ik gooi je naar beneden dadelijk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op 10 januari 2019 te Purmerend, opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft beschadigd.
4.
hij op 14 januari 2019 te Purmerend, [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen dat hij de pastoor zou steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij op dat moment een mes in zijn jaszak had.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert telkens op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregelen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 93 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de politierechter een bijzondere voorwaarde opgelegd en een gebieds- en locatieverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregelen als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Hiertoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat het strafblad van de verdachte niet zodanig is dat dit voor de onderhavige feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Tevens heeft zij verzocht om niet opnieuw bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de politierechter heeft bevolen dat die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar waren en de verdachte zich aan deze voorwaarden heeft gehouden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen en een mishandeling. Daarmee heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeggebracht. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van een bromfiets. Daarmee heeft hij naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerde veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 september 2021 is hij eerder voor soortgelijke misdrijven onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voorts houdt het hof rekening met de inhoud van het NIFP-rapport van 9 april 2019 waarin GZ-psycholoog [naam] over de verdachte heeft gerapporteerd en concludeert dat de feiten hem verminderd kunnen worden toegerekend. Hoewel dit rapport al wat ouder is, komt er het beeld uit naar voren dat behandeling voor de verdachte noodzakelijk is in verband met de geconstateerde waanstoornis. Ook hecht het hof belang aan het reclasseringsadvies dat door GGZ Fivoor [plaats] is uitgebracht op 16 april 2019. Fivoor concludeert dat de verdachte hulp nodig heeft om zijn emoties te reguleren, maar dergelijke hulp nooit eerder vrijwillig heeft geaccepteerd. Om die reden wordt geadviseerd wel bijzondere voorwaarden op te leggen, maar zonder meldplicht bij de reclassering.
Op basis van deze adviezen, en nu het hof tijdens de zitting heeft geconstateerd dat het in de rapportages geschetste beeld van de verdachte aan actualiteit niet heeft ingeboet, zal het hof als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting opleggen.
Daarnaast ziet het hof aanleiding een contactverbod en een locatieverbod op te leggen, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen bevelen, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of personen. De onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde misdrijven maken immers deel uit van een langdurig conflict van de verdachte met de aangevers, waarin hij vooral de confrontatie heeft gezocht.
Het hof acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen en aldus rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof stelt die schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.100,25 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Niet is vast te komen staan dat door de bewezenverklaarde bedreiging bij de benadeelde partij psychische schade is ontstaan, of dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
63 (drieënzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen bij FACT team van GGZ [plek] of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren zich niet zal ophouden in de navolgende gebieden:
- binnen een straal van 100 meter van [adres 2];
- binnen een straal van 100 meter van [adres 3] en de brandgangen die bij deze straat horen,
- binnen een straal van 100 meter van de vestigingsplaats van de kerk waar [benadeelde 3] werkzaam is, ook wanneer deze vestigingsplaats verandert. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis de 6 maanden niet zal overschrijden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [benadeelde 1], geboren op [geboortedag 2] 1983 te [geboorteplaats 2] ([geboorteland 2])
- [benadeelde 3] geboren op [geboortedag 3] 1989 te [geboorteplaats 3].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak vastgesteld op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 januari 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.100,25 (eenduizend eenhonderd euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.100,25 (eenduizend eenhonderd euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 januari 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak vastgesteld op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. P.F.E. Geerlings en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2021.
Mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]