ECLI:NL:GHAMS:2021:3378

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.292.536/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van een zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader, verzoeker in hoger beroep, had een zorgregeling verzocht na de afwijzing van zijn verzoek door de rechtbank Noord-Holland. De moeder, verweerster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de zorgregeling, onder andere vanwege de problematische situatie rondom de vader, waaronder zijn alcoholgebruik en agressief gedrag tijdens de relatie. De minderjarige, geboren in 2010, heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder en is onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling, de Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds de geboorte van de minderjarige betrokken is geweest bij zijn opvoeding, maar dat er ernstige zorgen zijn over de omgang tussen de vader en de minderjarige. De moeder heeft verklaard dat de minderjarige geen contact met de vader wil en dat zij bang is voor de gevolgen van een omgang. De GI heeft bevestigd dat de minderjarige weerstand heeft tegen omgang met de vader en dat er een loyaliteitsconflict speelt. Het hof heeft geconcludeerd dat het vaststellen van een zorgregeling op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige, en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft benadrukt dat er eerst duidelijkheid moet komen over de wijze waarop contactherstel en een zorgregeling vormgegeven kunnen worden, alvorens een zorgregeling kan worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.292.536/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/309395 / FA RK 20-5981
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2021 inzake
[de man] ,
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A.S. van Leeuwen te Utrecht,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens te Hoorn (NH).
Als belanghebbende is voorts aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 6 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 4 april 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 6 januari 2021.
2.2
De vrouw heeft op 20 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts op 24 september 2021 een journaalbericht van de zijde van de man van 22 september 2021 met bijlagen ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. De advocaat is verschenen via een videoverbinding in verband met de maatregelen tegen de uitbraak van het coronavirus / COVID-19;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops;
- de GI, vertegenwoordigd door twee medewerkers.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (hierna ook te noemen: de ouders) hebben gedurende achttien jaar een relatie met elkaar gehad, die in maart 2020 is geëindigd. Uit deze relatie is [de minderjarige] geboren [in] 2010. De man heeft [de minderjarige] erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag over hem uit. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 25 november 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man - kort gezegd - een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, afgewezen. Bepaald is dat de vrouw de man eenmaal per maand via e-mail, met een cc aan de gezinsmanager, informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] en daarbij een recente foto van [de minderjarige] aan de man zal verstrekken. Het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw de informatieregeling dient na te komen op straffe van een dwangsom is afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
- primair, te bepalen dat een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] wordt vastgesteld, conform het opbouwschema zoals opgenomen onder punt 15 van het inleidend verzoekschrift van de man, inhoudende dat [de minderjarige] in de oneven weken bij de man verblijft, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op zondag om 17 uur, althans een zodanige regeling te bepalen die het hof juist acht;
- subsidiair, te bepalen dat een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] wordt vastgesteld, conform het opbouwschema zoals opgenomen onder punt 15 van het inleidend verzoekschrift van de man, inhoudende dat [de minderjarige] de ene week op woensdag na school tot 19.00 uur bij de man verblijft en de andere week van woensdag na school tot zondag 17.00 uur, althans een zodanige regeling te bepalen die het hof juist acht;
- te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld conform de als productie 3 bij het inleidend verzoekschrift van de man overgelegde bijlage van 15 mei 2020, althans een zodanige vakantie- en feestdagenregeling te bepalen als het hof juist acht;
- te bepalen dat zolang er geen co-ouderschapsregeling geldt, de vrouw eenmaal per maand gehouden is de man te informeren en zodra er een co-ouderschapsregeling geldt, dat partijen eenmaal per kwartaal gehouden zijn elkaar te informeren over gewichtige aangelegenheden betreffende [de minderjarige] , zoals (i) de schoolprestaties van [de minderjarige] door middel van het toezenden van een kopie van het schoolrapport, voor zover in de bewuste periode een schoolrapport is uitgereikt, (ii) de gezondheid en het welbevinden van [de minderjarige] door vermelding van doktersbezoeken en bezoeken aan een psychotherapeut, alsmede van (para-)medische behandelingen van [de minderjarige] voor zover in de bewuste periode van vier maanden van dergelijke bezoeken of behandelingen sprake is geweest, (iii) hobby’s die [de minderjarige] in de bewuste periode van vier maanden heeft uitgeoefend, een en ander vergezeld van een in de bewuste periode van vier maanden genomen goed lijkende foto van [de minderjarige] ;
- te bepalen dat de vrouw de vastgestelde zorg- en informatieregeling op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel), met een maximum van € 25.000,-, dient na te komen alsmede te bepalen dat de man de regeling kan afdwingen met de sterke arm van justitie.
4.3
De vrouw verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door hem verzochte af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van de procedure. Subsidiair, uitsluitend in het geval dat het hof zou oordelen dat een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld dient te worden, verzoekt de vrouw te bepalen dat de man één keer per twee weken gedurende twee uur onder begeleiding van een daartoe bevoegde instantie/hulpverlener omgang met [de minderjarige] heeft, dan wel een zodanige frequentie en duur als het hof in goede justitie juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld dient te worden en zo ja, hoe deze regeling eruit dient te zien.
Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind en zijn ouders recht hebben op omgang met elkaar. De rechter kan het recht op omgang uitsluitend ontzeggen indien sprake is van (één van) de ontzeggingsgronden zoals vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen mogelijkheden ziet om een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen. Hij voert hiertoe aan dat hij vanaf de geboorte van [de minderjarige] bij zijn verzorging en opvoeding betrokken is geweest en hun band altijd goed was. Het is volgens de man in het belang van [de minderjarige] dat hij de band met de man kan behouden en dat hij zich met beide ouders kan identificeren. De man wil graag invulling geven aan zijn gezag over [de minderjarige] . De ondertoezichtstelling is in november 2020 uitgesproken en hulpverlening vanuit Wijs in de Wijk is gestart, maar het gaat volgens de man allemaal te langzaam. In ruim tien maanden tijd heeft [de minderjarige] maar zes gesprekken met een psycholoog gehad en nog steeds is er geen behandeling. De man is bereid overal aan mee te werken, zoals aan begeleide omgang of een traject als Kinderen uit de Knel. Ook is hij bereid zelf in therapie te gaan, maar hij krijgt van de GI maar geen reactie op zijn vraag welke therapie wenselijk wordt geacht, aldus de man.
5.3
De vrouw stelt dat de rechtbank terecht geen zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] heeft vastgesteld, en voert hiertoe het volgende aan. De man is nooit betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en had dus geen actieve ouderrol. Tijdens de relatie was het drankgebruik van de man problematisch en gedroeg hij zich agressief tegen de vrouw. [de minderjarige] is hiervan getuige geweest. De vrouw heeft geen vertrouwen in de opvoedcapaciteiten van de man; hij is niet in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. De vrouw is doodsbang voor omgang tussen [de minderjarige] en de man, vanwege zijn alcoholgebruik en criminele activiteiten. De vrouw is onder behandeling bij een psycholoog en start binnenkort met EMDR-therapie. Zij had gehoopt dat de man ook aan zichzelf zou gaan werken, maar dit heeft hij niet gedaan. [de minderjarige] geeft zelf bovendien aan dat hij geen contact met de man wil. Onderzocht dient te worden of omgang met de man in het belang van [de minderjarige] zou zijn, aldus de vrouw.
5.4
De GI heeft ter zitting het volgende verklaard. Eind november 2020 is hulpverlening vanuit Wijs in de wijk opgestart. In dit kader hebben gesprekken met zowel [de minderjarige] als met de man en de vrouw plaatsgevonden. Recent is een verslag naar beide ouders uitgegaan. Samengevat komt het erop neer dat [de minderjarige] het contact met de man weert. Hij doet negatieve uitspraken over de man en hij geeft aan geen contact met hem te willen. Het is nog niet duidelijk of, en zo ja, hoe contactherstel tussen de man en [de minderjarige] eruit dient te zien. De moeder is angstig voor de man en [de minderjarige] heeft daar veel van meegekregen. Het is niet uit te sluiten dat hij daarom de kant van de vrouw kiest en de man buitensluit. De vrouw is door Wijs in de wijk geadviseerd in therapie te gaan, hetgeen zij heeft gedaan. Zij is onder behandeling bij een psychiater en start binnenkort met EMDR-therapie. Deze therapie zou ook moeten helpen om duidelijkheid te krijgen wat voor contact met de man in het belang van [de minderjarige] is. De GI vindt het belangrijk om vanuit een onafhankelijke organisatie duidelijk te krijgen hoe het contact eruit dient te zien.
5.5
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft een beschermingsonderzoek uitgevoerd en heeft geconcludeerd dat bij [de minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. [de minderjarige] is belast met de problematiek tussen de ouders. Hij bevindt zich in een loyaliteitsconflict en heeft daardoor moeite met het vormgeven van de band met zijn vader. Het is een verdrietige en zorgelijke situatie. De GI is betrokken, maar die kan ook geen ijzer met handen breken. De raad adviseert de man zijn aandeel in het conflict met de vrouw onder ogen te zien. Het is nog te vroeg voor een stip aan de horizon, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verhouding tussen de man en de vrouw al langere tijd ernstig is verstoord. [de minderjarige] heeft een belaste thuissituatie ervaren en is regelmatig geconfronteerd met de strijd tussen de ouders. [de minderjarige] heeft sinds het uiteengaan van de ouders nagenoeg geen contact meer gehad met de man en verzet zich daar ook tegen. Er lijkt bij hem sprake te zijn van een loyaliteitsconflict. Een en ander heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] eind november 2020 onder toezicht van de GI is gesteld. Vervolgens is hulpverlening vanuit Wijs in de wijk gestart. [de minderjarige] heeft in totaal zes gesprekken gevoerd met een psycholoog en er hebben gesprekken met de man en de vrouw plaatsgevonden. De GI heeft ter zitting verklaard dat uit het verslag dat hierover aan de ouders is verzonden, blijkt dat [de minderjarige] nog steeds weerstand heeft tegen omgang met de man en negatieve uitspraken over hem doet. Nog niet duidelijk is hoe het contactherstel tussen de man en [de minderjarige] eruit dient te zien, zo heeft de GI ter zitting verklaard. Hoewel het hof begrijpt dat het proces voor het gevoel van de man te langzaam gaat, is het met de GI en de raad van oordeel dat eerst dient te worden onderzocht hoe het contactherstel en een zorgregeling in het belang van [de minderjarige] vormgegeven dient te worden voordat hiernaar kan worden toegewerkt. Hierbij speelt mogelijk ook de uitwerking van de EMDR-therapie van de vrouw een rol, met welke therapie zij op het moment van het wijzen van deze beschikking is gestart. Het is in het belang van [de minderjarige] dat ook de man openstaat voor de begeleiding en aanwijzingen van de GI. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het vaststellen van een zorgregeling op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd. Dit neemt niet weg dat de GI zich dient in te spannen om te bewerkstelligen dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over de wijze waarop contactherstel en een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vormgegeven kunnen worden.
5.7
Gebleken is dat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling nakomt, zodat naar het oordeel van het hof geen aanleiding bestaat een dwangsom op te leggen. Evenmin ziet het hof aanleiding de vastgestelde informatieregeling nader te specificeren, zoals de man heeft verzocht. Het hof kan zich evenwel voorstellen dat de vrouw de door de man verzochte informatie aan hem zal verstrekken.
5.8
Het hof ziet gelet op de aard en de uitkomst van de onderhavige procedure geen aanleiding de man in de proceskosten te veroordelen, zoals door de vrouw is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 2 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.